ECLI:NL:GHSHE:2016:738

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.157.498_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij bruikleenovereenkomst en de zorgplicht van de bruiklener

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [OVM] inzake een schadeclaim die voortvloeit uit een bruikleenovereenkomst. [appellant] had op 17 augustus 2011 een aanhangwagen geleend van zijn oom om zijn zoon te helpen bij een verhuizing. Na het lossen van de goederen werd de aanhangwagen, die voorzien was van een slot, gestolen terwijl deze op een openbaar parkeerterrein was geparkeerd. [appellant] deed aangifte van diefstal en vergoedde de schade aan zijn oom door een vervangende aanhangwagen en een schadevergoeding van € 500,--. Hij claimde vervolgens deze schade bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, [OVM], die de claim afwees op grond van het feit dat [appellant] niet aansprakelijk was voor de schade omdat hij de zorg van een goed bruiklener in acht had genomen.

De kantonrechter wees de vordering van [appellant] af, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat [appellant] niet aansprakelijk was voor de schade, omdat hij voldoende maatregelen had getroffen om diefstal te voorkomen. Het hof concludeerde dat de keuze voor het parkeerterrein en het gebruik van een slot niet als onzorgvuldig of nalatig kon worden aangemerkt. De zorgplicht van [appellant] als bruiklener was niet geschonden, en de grief van [appellant] faalde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.157.498/01
arrest van 1 maart 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. M.L.C. Snoeks te Amersfoort,
tegen
[OVM] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [OVM] ,
advocaat: mr. J.C. van den Dries te Goes,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van
24 april 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [OVM] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2637349 en rolnr. 13-12124)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Op 17 augustus 2011 heeft [appellant] zijn zoon geholpen bij een verhuizing in het centrum van [plaats] . Hij heeft bij deze verhuizing gebruik gemaakt van een dichte aanhangwagen die hij had geleend van een oom, [oom van appellant] .
b) Omdat de auto met aanhangwagen niet op de verhuislocatie kon worden geparkeerd, is deze na het lossen van de goederen geparkeerd op het openbare parkeerterrein De Wedren te [plaats] . De Wedren is een bovengronds openbaar parkeerterrein met rondom woningen en veel passerende fietsers en voetgangers.
c) Na ongeveer een uur bleek de aanhangwagen – die was voorzien van een slot – te
zijn gestolen.
d) [appellant] heeft bij de politie aangifte gedaan van de diefstal.
e) [appellant] heeft de eigenaar van de aanhangwagen schadeloos gesteld met een vervangende tweedehands aanhangwagen en een aanvullende schadevergoeding van
€ 500,--.
f) [appellant] heeft zijn schade geclaimd op grond van een door hem bij [OVM] afgesloten aansprakelijkheidsverzekering particulieren.
g) [OVM] heeft de claim op 26 oktober 2011 en – na een klacht van [appellant] – op
29 november 2011 afgewezen.
3.2.
In de inleidende dagvaarding van 6 december 2013 heeft [appellant] veroordeling gevorderd van [OVM] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan hem van:
I primair een bedrag van € 1.615,05, subsidiair een bedrag van € 1.065,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding;
II een bedrag van € 300,-- aan buitengerechtelijke kosten;
III de kosten van de procedure alsmede de nakosten.
3.3.
[appellant] heeft daartoe gesteld dat hij uit hoofde van de bruikleenovereenkomst met [oom van appellant] jegens deze aansprakelijk is voor de door [oom van appellant] als gevolg van de diefstal geleden schade, dat deze schade bestaat uit de aanschafprijs van de vervangende aanhangwagen ad € 1.065,--, de reiskosten voor het ophalen van deze aanhangwagen ad € 50,-- en een aanvullend aan [oom van appellant] betaald bedrag van € 500,-- om de dagwaarde van de gestolen aanhangwagen te vergoeden, en dat deze aansprakelijkheid wordt gedekt door de aansprakelijkheidsverzekering die [appellant] heeft afgesloten bij [OVM] . In het bijzonder gaat het hier volgens [appellant] om de dekking tegen aansprakelijkheid voor zaakschade bestaande uit het verlies van zaken van anderen dan de verzekerde (artikel 3 onder a in verbinding met de definitie van schade in artikel 1 van de toepasselijke Voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren 2011).
3.4.
Nadat [OVM] verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis van 24 april 2014 de vordering van [appellant] afgewezen op de grond dat de gebeurtenis niet is gedekt door de aansprakelijkheidsverzekering bij [OVM] omdat hij niet aansprakelijk is voor de door [oom van appellant] geleden schade nu hij de zorg van een goed bruiklener in acht heeft genomen (hij heeft de aanhangwagen, voorzien van een slot, geparkeerd op een druk bezochte plek waar deze na beperkte tijd is gestolen).
3.5.
[appellant] is tijdig van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft één grief aangevoerd waarmee hij zich kort gezegd op het standpunt stelt dat de kantonrechter de zware zorgplicht heeft miskend die rust op de bruiklener voor het behoud en de teruggave van de geleende zaak en de tekortkoming van [appellant] in zijn verplichtingen onder de bruikleenovereenkomst ten onrechte niet aan hem toerekent.
3.6.
[OVM] onderschrijft kort gezegd het oordeel van de kantonrechter.
3.7.
[appellant] baseert de door hem bij [OVM] ingediende schadeclaim op artikel 3 onder a in verbinding met artikel 1 van de Voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren 2011, welke voorwaarden op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijn. Artikel 3 onder a bepaalt:
"Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerden in hun hoedanigheid, zoals genoemd in artikel 2. Het gaat om aansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt of ontstaan tijdens de duur van de verzekering. (…)". [OVM] heeft de schadeclaim afgewezen omdat zij van mening is dat [appellant] niet aansprakelijk is voor de door [oom van appellant] geleden schade. [appellant] bestrijdt dat hij niet aansprakelijk is voor de schade en stelt zich op het standpunt dat [OVM] de schade moet vergoeden.
3.8.
Bij de beantwoording van de vraag of [OVM] de claim van [appellant] terecht heeft afgewezen is uitgangspunt dat [OVM] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst tegenover [appellant] slechts tot dekking is gehouden indien en voor zover deze voor de door [oom van appellant] geleden schade naar geldende juridische normen aansprakelijk kan worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 7A:1781 BW rust op [appellant] de plicht als een goed huisvader voor de aanhangwagen te zorgen en is [appellant] niet aansprakelijk als hij bewijst dat hij in de nakoming van deze plicht niet is tekortgeschoten. Hoe deze zorgplicht in dit geval feitelijk dient te worden ingevuld, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de bruikleenovereenkomst, de aard van het geleende, de persoon van de bruiklener, het gebruik, en de redelijkheid en billijkheid.
3.9.
In deze zaak gaat het om een bruikleenovereenkomst tussen familieleden: [oom van appellant] , de uitlener, is een oom van [appellant] , de bruiklener. De bruikleenovereenkomst heeft betrekking op een aanhangwagen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] met zijn oom concrete afspraken heeft gemaakt over de beveiliging van de aanhangwagen indien deze tijdens de verhuizing in [plaats] zou moeten worden geparkeerd. [appellant] heeft de aanhangwagen, voorzien van een eenvoudig slot rond de trekhaak, aan het einde van de middag gedurende betrekkelijk korte tijd (zo’n anderhalf uur) geparkeerd op een bovengronds openbaar parkeerterrein met rondom woningen en veel passerende fietsers en voetgangers. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met zijn keuze voor dit parkeerterrein niet een onverantwoord groot risico genomen en heeft hij door het slot te gebruiken en de aanhangwagen niet onnodig lang op het parkeerterrein te laten staan, alle maatregelen getroffen om diefstal te voorkomen die redelijkerwijs van hem konden worden verlangd. Niet gezegd kan worden dat sprake is van onzorgvuldig, nalatig of roekeloos handelen van [appellant] en dat hij niet als een goed huisvader voor de aanhangwagen heeft gezorgd. Dat betekent dat hij niet aansprakelijk is voor de schade.
3.10.
De slotsom is dat de grief faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [OVM] worden begroot op € 704,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en P.M. Arnoldus-Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 maart 2016.
griffier rolraadsheer