ECLI:NL:GHSHE:2016:69

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200 178 000_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met zorgen over opvoedingskwaliteiten van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter [minderjarige 1] werd verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.J. van de Laar, verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 december 2015, waarbij de moeder en de GI werden gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting aanwezig.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat [minderjarige 1] goed bij haar verblijft en zich positief ontwikkelt. Ze betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat de hulpverlening van Lunetzorg voldoende is. De GI daarentegen heeft zorgen over de opvoedingskwaliteiten van de moeder en stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige 1] te waarborgen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] gerechtvaardigd zijn. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek en de noodzakelijke hulpverlening.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk achtte om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] af te wenden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 januari 2016
Zaaknummer : 200.178.000/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/294457 / JE RK 15-816
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. van de Laar,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio: Eindhoven (hierna: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans het verzoek van de GI betreffende de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 november 2015, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 juli 2015;
  • een tweemaal een V6-formulieren met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) geboren.
3.1.1.
De moeder heeft voorts twee dochters uit een eerdere respectievelijk een latere relatie: [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2002 en [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2014.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 15 april 2014 onder toezicht van (thans) de GI.
De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3.
Bij beschikking d.d. 15 april 2014 is aan de GI machtiging verleend om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een pleeggezin.
[minderjarige 1] verbleef van 19 april 2014 tot 17 juli 2015 in een netwerkpleeggezin (zus van de moeder). Sinds 17 juli 2015 verblijft zij weer bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 11 juli 2016 en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] met ingang van 11 juli 2015 tot uiterlijk 18 juli 2015 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] verblijft al weer enkele maanden bij de moeder. Het gaat goed met [minderjarige 1] en zij blijft zich gunstig ontwikkelen. De moeder heeft laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige 1] aan kan. Er hebben zich geen problemen voorgedaan.
Er zou een observatieplaatsing komen bij Kompaan & De Bocht. De moeder heeft gedurende de lange wachttijd laten zien dat zij ook zonder deze plaatsing over voldoende vaardigheden als opvoeder beschikt. De plaatsing zou thans mosterd na de maaltijd zijn.
Bovendien is de hulpverlening van Lunetzorg betrokken bij [minderjarige 1] en de moeder. Daarmee heeft zij ten minste twee maal per week contact. Zij werkt mee met de hulpverlening, hetgeen door de GI is erkend, en neemt ook zelf contact op als zij vragen heeft. De hulpverlening in het vrijwillige kader is dan ook toereikend.
Subsidiair voert de moeder aan dat een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar te lang is, gezien voormelde omstandigheden.
3.6.1.
Ter zitting heeft de moeder, in aanvulling op het voormelde, het volgende aangevoerd. De moeder heeft zich niet bij Kompaan & De Bocht gemeld op 9 oktober 2015, dan wel op 12 oktober 2015 aangezien zij daarvoor pas op 7 oktober was opgeroepen. Zij had onvoldoende tijd om praktische zaken te regelen.
Uit het op 27 november 2015 toegezonden evaluatieverslag van [medewerker van Lunetzorg] van Lunetzorg blijkt dat de moeder het goed doet. Hoewel de hulpverlening van Lunetzorg gericht is op [minderjarige 1] en maar twee uur in de week aanwezig is, kan Lunetzorg een goed beeld vormen van de pedagogische kwaliteiten van de moeder.
De moeder voorziet (voor [minderjarige 2] ) praktische problemen bij een observatieplaatsing.
Het is al geruime tijd niet voorgekomen dat de moeder [minderjarige 3] zonder toestemming heeft meegenomen. Zij krijgt in dat kader juist steeds meer vrijheden en bevoegdheden.
[minderjarige 1] haalt goede cijfers op school. De juffrouw van [minderjarige 1] heeft te kennen gegeven dat het haar geen goed idee lijkt om tot de observatieplaatsing over te gaan, aangezien dit aan de op school gestelde doelen in de weg staat.
Ook indien het hof tot het oordeel komt dat de observatieplaatsing moet plaatsvinden, moet de moeder er goed over na denken of zij daaraan haar medewerking zal verlenen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] had zelf gevraagd om overplaatsing van het netwerkpleeggezin naar een neutraal pleeggezin, omdat zij zich ernstig bezwaard voelde door de spanningen die haar plaatsing met zich bracht. Om dat te voorkomen is [minderjarige 1] bij de moeder geplaatst, maar daarbij werd aan de moeder de eis gesteld om deel te nemen aan het moeder-kind traject van Kompaan & De Bocht. Het doel van dit observatietraject is het door middel van intensieve observatie voor de duur van twaalf weken gedurende een opname voor dag en nacht van de moeder, samen met [minderjarige 1] en haar jongere zusjes [minderjarige 3] , alsmede de aanwezigheid van [minderjarige 2] in de weekenden, krijgen van een goed beeld van de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De moeder heeft daarvoor haar medewerking toegezegd. De wachttijd zou ongeveer zes maanden bedragen. Ter overbrugging van de wachttijd is Lunetzorg ingezet voor pedagogische ondersteuning. Deze ambulante vorm van pedagogische ondersteuning (ad twee uur per week) die enkel de moeder en [minderjarige 1] betreft en geen volledig beeld kan vormen van de vaardigheden van de moeder en in het geheel niet van de vaardigheden van de moeder als alle kinderen in het gezin aanwezig zijn, kan volgens de GI niet een vervanging zijn voor de intensieve observatie die Kompaan & De Bocht biedt.
De moeder is door Kompaan & De Bocht nog uitstel geboden tot 12 oktober 2015, omdat de moeder zich overvallen voelde. De moeder heeft uiteindelijk echter niet ingestemd met de opname.
Het is volgens de GI onvoldoende duidelijk of de moeder de belangen van de kinderen zwaarder kan laten wegen dan haar eigen wensen en verlangens en in staat is om goed in te kunnen spelen op wat een bijna tweejarige aan opvoedingsondersteuning en stimulans nodig heeft en wat een elfjarige en een dertienjarige met LVB problematiek nodig hebben van hun opvoeder.
De samenwerking met de gezinsvoogd verloopt wisselvallig, maar er blijft ruimte voor dialoog. De moeder houdt zich aan de afspraken, maar is niet altijd open en eerlijk, wat een negatief effect heeft op de betrouwbaarheid van de moeder. De moeder dient duidelijke afspraken en kaders te worden geboden, zodat de belangen van [minderjarige 1] in het oog worden gehouden. Voortzetting van de ondertoezichtstelling waarborgt dat. Gezien de onbeantwoorde vragen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder is hulpverlening in een vrijwillig kader thans niet aan de orde.
3.7.1.
Ter zitting heeft de GI, in aanvulling op het voormelde, het volgende aangevoerd.
In januari 2016 zal de volgende oproep van Kompaan & De Bocht volgen. Ook dan zal de moeder zich binnen twee dagen moeten melden. De moeder heeft in oktober hulp voor het regelen van praktische zaken in verband met de opname niet geaccepteerd. In januari zal deze hulp van Lunetzorg weer aangeboden worden.
Naast de begeleiding van Lunetzorg, krijgt de moeder woonondersteuning. De moeder volgt de in dat kader gegeven adviezen niet altijd op. In oktober en september 2015 heeft de moeder [minderjarige 3] nog zonder toestemming meegenomen naar [woonplaats] . In de herfstvakantie 2015, toen ook [minderjarige 2] bij de moeder verbleef, heeft de moeder de afspraak met de hulpverlening afgebeld, omdat zij in de vakantie geen hulpverlening over de vloer wilde.
De zorgen van de GI zien met name ook op de situatie die ontstaat als de moeder alleen de zorg heeft voor haar drie dochters, waarbij in acht moet worden genomen dat de oudste twee dochters beschadigd zijn als gevolg van de onrust in het gezin ten tijde van de relatie met de heer [de vader] en thans in de puberteit komen en dat de moeder nog amper de zorg voor de jongste dochter heeft gehad. De zorgen over [minderjarige 1] betreffen haar sociaal emotionele ontwikkeling. Zij is een pittige jongedame die [minderjarige 2] vaak overschaduwt. De moeder treedt te weinig sturend op. [minderjarige 1] wordt voorts bewust of onbewust bij de volwassenproblematiek betrokken. [minderjarige 1] is daar gevoelig voor en pikt deze zaken ook snel op.
De GI tracht de moeder al maanden het belang van de plaatsing te laten inzien en haar inzicht te geven in de consequenties als zij daaraan uiteindelijk niet haar medewerking verleent. De herhaaldelijk gegeven uitleg beklijft onvoldoende. De ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is nodig, zeker gezien de wisselvalligheid van de moeder in de afgelopen jaren.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Er zijn zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] . Zij neemt veel zorgen op haar schouders. Zij is bezorgd over de situatie van haar moeder en haar zusjes. Tegelijkertijd is zij een pittige jongedame die haar oudere halfzus [minderjarige 2] vaak overschaduwt en zich negatief tegen haar uitlaat. [minderjarige 1] is in de thuissituatie bij de moeder belast met de problematiek tussen de moeder en de vader van [minderjarige 3] , het jongere halfzusje van [minderjarige 1] .
3.8.5.
Het hof stelt voorop dat de moeder zeer betrokken is op haar kinderen en veel van hen houdt. Hoewel in de situatie bij de moeder de rust is wedergekeerd, volgt het hof de GI in haar stelling dat er concrete zorgen zijn over de opvoedingskwaliteiten van de moeder. Het sociaal-emotionele en intellectuele niveau van de moeder is (zeer) laag. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting deelt het hof de zorg van de GI dat de beperkte mogelijkheden van de moeder haar in verminderde mate in staat stellen om de problematiek van [minderjarige 1] en de zorgen die er zijn voldoende te onderkennen. Dit wordt bevestigt doordat de moeder geen inzicht toont in de hiervoor omschreven zorgen.
Daar komt bij dat de moeder heeft laten zien dat haar houding ten opzichte van de hulpverlening ambivalent is en zij zich niet altijd betrouwbaar in het nakomen van afspraken heeft getoond. Zo heeft de moeder aanvankelijk ingestemd met het moeder-kind traject bij Kompaan & De Bocht, om vervolgens daaraan haar medewerking niet te verlenen. Hoewel de moeder aanvankelijk aangaf door de korte termijn van de oproep van Kompaan & De Bocht te zijn overvallen en daardoor niet in staat te zijn geweest praktische zaken te regelen, heeft de moeder ter zitting van het hof verklaard ook principiële bezwaren te hebben tegen de opname. Zij acht dit, ondanks de herhaaldelijk door de GI gegeven uitleg over het doel en de strekking van de opname, niet nodig. Het hof wijst er in dit kader ook op dat de moeder – ook recent – [minderjarige 3] meerdere malen zonder toestemming naar haar eigen woonplaats heeft meegenomen.
Daarnaast verleent de moeder niet altijd de nodig geachte medewerking aan de hulpverlening. Zo heeft de moeder in de herfstvakantie 2015 een afspraak voor thuisobservatie met de hulpverleenster van Lunetzorg geweigerd, omdat het vakantie was, terwijl dat bezoek van de hulpverleenster er juist op was gericht om zicht te krijgen op de interactie binnen het gezin met de aanwezigheid van [minderjarige 2] .
3.8.6.
Het hof stelt op grond van al het voorgaande vast dat de moeder de zorg c.q. hulpverlening die noodzakelijk is voor [minderjarige 1] , niet of onvoldoende accepteert. Het hof heeft dan ook niet het vertrouwen dat deze zorg in het vrijwillig kader voldoende gewaarborgd zal zijn.
3.8.7.
Niettegenstaande het voorgaande, is naar het oordeel van het hof de verwachting thans nog gerechtvaardigd dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zal zijn te dragen. De moeder zal in januari 2016 wederom opgeroepen worden voor het moeder-kind traject. De hulpverlening is er thans mede op gericht om de moeder daar nu al op voor te bereiden. Het hof heeft vooralsnog het vertrouwen dat de moeder, met de in het kader van de ondertoezichtstelling te geven begeleiding en stimulans van de gezinsvoogd, zal deelnemen aan het moeder-kind traject.
3.8.8.
Het hof acht de gegeven verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de duur van één jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.