In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2015, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter [minderjarige 1] werd verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.J. van de Laar, verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 december 2015, waarbij de moeder en de GI werden gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting aanwezig.
De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat [minderjarige 1] goed bij haar verblijft en zich positief ontwikkelt. Ze betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat de hulpverlening van Lunetzorg voldoende is. De GI daarentegen heeft zorgen over de opvoedingskwaliteiten van de moeder en stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige 1] te waarborgen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] gerechtvaardigd zijn. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek en de noodzakelijke hulpverlening.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk achtte om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] af te wenden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.