6.1.Bij voormeld tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat:
de huurovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2013 is beëindigd, zodat grief 1 in incidenteel hoger beroep moet worden verworpen;
de kantonrechter het beroep van [appellant] en [appellante] op vernietiging van de algemene voorwaarden terecht heeft gehonoreerd, zodat grief 3 in incidenteel hoger beroep moet worden verworpen;
geoordeeld dat over de (nog te begroten) schadevergoeding die [appellant] en [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigd zijn ter zake het niet goed opleveren van het gehuurde, niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW maar slechts de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar is, zodat grief VIII in principaal hoger beroep in zoverre terecht is voorgedragen;
geoordeeld dat btw over de toe te kennen schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat [geïntimeerde] niet voldoende heeft betwist dat hij de btw over de door hem te maken herstelkosten kan verrekenen met de btw die hij over ontvangen huren moet afdragen aan de belastingdienst, zodat ook dit onderdeel van grief VIII in principaal hoger beroep terecht is voorgedragen.
Naar aanleiding van de grieven I tot en met VI in principaal hoger beroep
6.2.1.Naar aanleiding van de grieven I tot en met VI in principaal hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [appellant] en [appellante] niet verplicht waren om alle door hen aan het gehuurde aangebrachte veranderingen en toevoegingen weer ongedaan te maken bij het einde van de huur, maar slechts de door hen aangebrachte “ongeoorloofde” aanpassingen en toevoegingen, waaronder in dit verband moet worden verstaan: aanpassingen en toevoegingen waarvan [geïntimeerde] in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, terwijl de bestemming kookstudio ook zonder het op die wijze uitvoeren van de aanpassingen en toevoegingen gerealiseerd kon worden.
6.2.2.Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] :
gemotiveerd uiteen diende te zetten op welke hoofdsom hij nu aanspraak maakt ter zake het ongedaan maken van de door [appellant] en [appellante] aangebrachte “ongeoorloofde” aanpassingen en toevoegingen en ter zake herstel van door [appellant] en [appellante] aan het gehuurde aangebrachte schade;
met betrekking tot elk van de posten waar die hoofdsom uit is opgebouwd, gemotiveerd diende toe te lichten dat en waarom die post betrekking heeft op “ongeoorloofde” aanpassingen en toevoegingen in de hiervoor bedoelde zin, althans op schade die [appellant] en [appellante] aan het gehuurde hebben aangebracht;
diende toe te lichten in hoeverre hij al tot herstel van elke post is overgegaan, waarbij hij gemotiveerd, voor zover mogelijk onder overlegging van facturen en betaalbewijzen, diende te onderbouwen welke kosten daarmee gemoeid zijn geweest.
6.3.1.[geïntimeerde] heeft in zijn memorie na tussenarrest het onderdeel van zijn vordering dat ziet op de kosten van het herstel van het gehuurde gewijzigd. [geïntimeerde] vordert dienaangaande nu primair een hoofdsom van € 25.483,58 (naar het hof begrijpt: exclusief btw), vermeerderd met rente en kosten. Voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor een begroting van de herstelkosten, vordert [geïntimeerde] subsidiair veroordeling van [appellant] en [appellante] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en een voorschot ten bedrage van € 25.483,58, vermeerderd met rente en kosten. Deze eiswijziging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het door het hof in het tussenarrest uitgesproken voornemen om de schade ter zake herstelkosten in de onderhavige procedure te begroten en dus geen veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uit te spreken, en naar aanleiding van de door [geïntimeerde] gestelde nieuwe omstandigheid dat de bedrijfsruimte per 1 januari 2016 is verhuurd aan een nieuwe huurder. De eiswijzing is toelaatbaar.
6.3.2.De nu gevorderde hoofdsom van € 25.483,58 valt uiteen in twee delen:
€ 1.483,58 € 1.483,58 aan volgens [geïntimeerde] reeds gemaakte herstelkosten;
€ 1.483,58 € 24.000,-- aan huurkorting (€ 1.000,-- per maand gedurende 24 maanden) die [geïntimeerde] stelt te hebben gegeven aan Webelephant B.V., zijnde de besloten vennootschap die de bedrijfsruimte met ingang van 1 januari 2016 is gaan huren.
Ter verdere onderbouwing van de post van € 24.000,-- heeft [geïntimeerde] het volgende aangevoerd.
Webelephant heeft, gelet op de slechte staat waarin het gehuurde verkeerde, de kosten voor aanpassing van het gehuurde ten behoeve van haar ingebruikname begroot op € 20.150,-- excl. btw. Om te voorkomen dat [geïntimeerde] deze kosten in een keer zou moeten investeren, is [geïntimeerde] met Webelephant overeengekomen dat Webelephant de verbouwing zal bekostigen en dat [geïntimeerde] in ruil daarvoor aan Webelephant een huurkorting van € 1.000,-- zal geven gedurende de eerste 24 maanden van de huurovereenkomst.
6.3.3.[appellant] en [appellante] hebben aangevoerd dat de afspraken die [geïntimeerde] met zijn nieuwe huurder heeft gemaakt over de huurkorting, niet relevant zijn in de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] enerzijds en [appellant] en [appellante] anderzijds. Dat verweer is naar het oordeel van het hof terecht voorgedragen. Voor zover [appellant] en [appellante] het gehuurde niet overeenkomstig de huurovereenkomst aan [geïntimeerde] hebben opgeleverd, moet de omvang van de aan [geïntimeerde] toekomende schadevergoeding in beginsel worden gesteld op het bedrag van de (herstel)kosten die [geïntimeerde] moet maken om het gehuurde alsnog in de juiste staat te brengen. In dat kader moet worden onderzocht in hoeverre [appellant] en [appellante] het gehuurde niet goed hebben opgeleverd en bij dat onderzoek zijn de afspraken die [geïntimeerde] met Webelephant heeft gemaakt, niet maatgevend. De kosten van herstel van een niet goede oplevering moeten vervolgens naar objectieve maatstaven worden berekend, en in beginsel naar het moment waarop de schade is geleden (vergelijk onder meer HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786). Om bovenstaande redenen kan het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 24.000,-- niet tot uitgangpunt dienen. Daar komt bij dat [geïntimeerde] mede-eigenaar is van Webelephant en dat dit invloed kan hebben gehad op de afspraken die deze twee partijen hebben gemaakt. Bovendien betreft het bedrag van € 24.000,-- in hoofdzaak een toekomstige kostenpost, die zich in de periode tot 1 januari 2018 van maand tot maand zal voordoen. Het hof concludeert dat het bedrag van € 24.000,-- in het onderhavige geding geen betekenis heeft en niet kan worden toegewezen. 6.4.1.Uit punt 44 van de memorie na tussenarrest van [geïntimeerde] volgt dat hij, als de door hem gestelde schadepost van € 24.000,-- niet toewijsbaar is, in plaats daarvan vergoeding wenst van een bedrag van € 23.312,51 ter zake nog uit te voeren herstelkosten, naast het door hem gestelde bedrag van € 1.483,58 ter zake reeds gemaakte herstelkosten. Naar het oordeel van het hof is dat ook voor [appellant] en [appellante] voldoende duidelijk geweest. Zij hebben gemotiveerd verweer gevoerd met betrekking tot de posten waaruit deze bedragen zijn opgebouwd.
6.4.2.Het bedrag van € 23.312,51 is uitgesplitst in de specificatie die is overgelegd als productie 30 bij de door [geïntimeerde] genomen memorie na tussenarrest. Die specificatie van nog uit te voeren herstelwerkzaamheden is onderverdeeld in de navolgende negen onderdelen (alle bedragen exclusief btw):
€ 1.682,26 ter zake de buitenzijde;
€ 2.105,29 ter zake de hal op de begane grond;
€ 912,12 ter zake de trapopgang;
€ 136,41 ter zake het toilet;
€ 1.278,75 ter zake de garageruimte begane grond;
€ 8.560,55 ter zake de kookruimte begane grond;
€ 2.753,12 ter zake kantoor 1 boven;
€ 3.893,01 ter zake kantoor 2 boven;
I. € 1.991,-- ter zake algemene kosten.
Het bedrag van € 1.483,58 ter zake reeds gemaakte herstelkosten bestaat uit de volgende posten (alle bedragen exclusief btw):
€ 641,69 € 641,69 ter zake de factuur van [crediteur] elektro- en beveiligingstechniek van 28 januari 2014 (punt 15 memorie na tussenarrest);
€ 641,69 € 361,89 ter zake de factuur van [Aannemersbedrijf] van 18 juli 2014 (punt 29 memorie na tussenarrest);
€ 641,69 € 480,-- ter zake de factuur van [Aannemersbedrijf] van 29 januari 2014 (punt 24 memorie na tussenarrest).
6.4.3.Alvorens de verschillende onderdelen van de vordering te bespreken, stelt het hof het volgende voorop. [geïntimeerde] heeft in onderdeel 5 van zijn memorie na tussenarrest aangevoerd dat hij, als [appellant] toestemming zou hebben gevraagd voor bepaalde voor de realisatie van de kookstudio noodzakelijke veranderingen die de waarde of courantheid van het gehuurde zouden kunnen aantasten, hij die toestemming weliswaar niet geheel had mogen weigeren, maar dat hij aan het verlenen van toestemming voor dergelijke aanpassingen dan wel de voorwaarde had mogen verbinden (en zou hebben verbonden) dat die veranderingen (die weliswaar noodzakelijk waren voor het toegestane gebruik als kookstudio maar die tevens de waarde of courantheid van het gehuurde zouden aantasten) bij het einde van de huur ongedaan zouden worden gemaakt. Volgens [geïntimeerde] moet ten aanzien van dergelijke veranderingen en toevoegingen worden geoordeeld dat [appellant] en [appellante] die bij het einde van de huur ongedaan hadden moeten maken. [appellant] en [appellante] hebben dit in hun memorie van antwoord na tussenarrest betwist. Volgens hen gaat [geïntimeerde] met zijn betoog voorbij aan het tussenarrest.
6.4.4.Het hof acht het standpunt van [geïntimeerde] echter juist. Dat betoog past ook in de strekking van het bepaalde in de leden 4 en 5 van artikel 7:215 BW. Volgens die leden moet de rechter een door een huurder gevorderde machtiging tot het mogen aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde slechts toewijzen als de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door de huurder en geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten. De rechter kan daarbij voorwaarden verbinden aan een machtiging. Het ligt daarbij voor de hand dat aan de verlening van de machtiging om een verandering aan te brengen die weliswaar noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door de huurder, maar waartegen tevens zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de verhuurder bestaan, de voorwaarde te verbinden dat die verandering aan het einde van de huur weer ongedaan wordt gemaakt. Dit zelfde systeem komt tot uitdrukking in artikel 8 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Daarin is neergelegd dat [appellant] en [appellante] in beginsel aanpassingen mogen aanbrengen aan het gehuurde om het gehuurde geschikt te maken voor gebruik als kookstudio, maar dat [appellant] en [appellante] [geïntimeerde] over de aard en uitvoering van die aanpassingen moeten inlichten waarbij [geïntimeerde] het recht heeft om aanpassingen af te wijzen als zij de waarde of courantheid van het gehuurde aantasten. In deze bevoegdheid tot afwijzing ligt ook de minder vergaande bevoegdheid besloten om bepaalde aanpassingen wel toe te staan maar daar de voorwaarde aan te verbinden dat die bij het einde van de huur weer ongedaan worden gemaakt. Deze nuance is in het tussenarrest ten onrechte onvoldoende tot uitdrukking gekomen. Naar het oordeel van het hof behoeft het tussenarrest in zoverre een aanvulling. Het hof tekent hierbij aan dat [appellant] en [appellante] zich in hun antwoordmemorie na tussenarrest over het betoog van [geïntimeerde] hebben uitgelaten zodat het beginsel van hoor en wederhoor in acht is genomen.
6.4.5.Een en ander voert concreet tot het navolgende. Waar in rov. 3.6.10 van het tussenarrest is overwogen:
“Bij aanpassingen die [geïntimeerde] niet had mogen weigeren, doet het feit dat [geïntimeerde] daarover niet vooraf is geïnformeerd er niet aan af dat deze aanpassingen als “geoorloofd” moeten worden aangemerkt.”
moet dit worden gelezen als:
“Bij aanpassingen die [geïntimeerde] niet had mogen weigeren en waaraan [geïntimeerde] ook niet de voorwaarde had mogen verbinden dat zij bij het einde van de huur weer verwijderd zouden worden, doet het feit dat [geïntimeerde] daarover niet vooraf is geïnformeerd er niet aan af dat deze aanpassingen als “geoorloofd” moeten worden aangemerkt.”
en waar in rov. 3.6.13 van het tussenarrest is overwogen:
“Onder “ongeoorloofde aanpassingen en toevoegingen” moet in dit verband worden bestaan: aanpassingen en toevoegingen waarvan [geïntimeerde] in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, terwijl de bestemming ook zonder het op die wijze uitvoeren van de aanpassingen en toevoegingen gerealiseerd kon worden.”
moet dit worden gelezen als:
“Onder “ongeoorloofde aanpassingen en toevoegingen” moet in dit verband worden verstaan: aanpassingen en toevoegingen waarvan [geïntimeerde] in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, terwijl de bestemming ook zonder het op die wijze uitvoeren van de aanpassingen en toevoegingen gerealiseerd kon worden, en aanpassingen en toevoegingen zonder welke de bestemming weliswaar niet gerealiseerd zou kunnen worden maar waarvan [geïntimeerde] in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, zodat hij daaraan de voorwaarde had mogen verbinden dat zij bij het einde van de huur weer verwijderd zouden worden”.
[appellant] en [appellante] hebben in hun (antwoord)memorie na tussenarrest rekening kunnen houden met deze uitleg van het tussenarrest aangezien [geïntimeerde] deze uitleg in zijn memorie na tussenarrest reeds had bepleit.
6.4.6.Tegen de achtergrond van het voorgaande zal het hof nu de diverse posten bespreken.
Ten aanzien van onderdeel A: de buitenzijde
6.5.1.Ter zake schade aan de buitenzijde van het pand vordert [geïntimeerde] een bedrag van € 1.682,26. Ter onderbouwing van die vordering heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellant] en [appellante] aan de buitenzijde van het gehuurde buitenreclame en verlichting hebben aangebracht en daarbij schade hebben aangebracht aan onder meer de beplating van de buitengevel. Daarnaast hebben [appellant] en [appellante] volgens [geïntimeerde] de voordeur beplakt met niet eenvoudig te verwijderen materiaal.
6.5.2.[appellant] en [appellante] hebben erkend dat zij een “banner” en twee lampen hebben opgehangen. Volgens hen is daardoor geen schade aan het gehuurde ontstaan, zijn er in het bedrijvenverzamelgebouw meerdere bedrijven gevestigd en hebben ook die andere bedrijven reclame-uitingen bevestigd aan het gebouw.
6.5.3.Naar het oordeel van het hof is het gebruikelijk en aanvaardbaar dat huurders van bedrijfsruimte door middel van een naamaanduiding op het gehuurde aan klanten duidelijk maken dat zij daar gevestigd zijn. Een verhuurder moet dat dulden. Dat dit redelijkerwijs op een andere wijze had moeten plaatsvinden heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt. Het hof acht op dit punt slechts drie deelposten toewijsbaar, te weten:
€ 261,80 € 261,80 ter zake het herstellen van gaten in het buitenkozijn en het opnieuw aflakken van het kozijn;
€ 261,80 € 62,70 voor het gebruik van een rolsteiger;
€ 261,80 € 92,40 voor het verwijderen van lijmresten van plakletters op de voordeur.
[appellant] en [appellante] hadden die werkzaamheden zelf moeten verrichten en zij hebben niet betwist dat zij dat achterwege hebben gelaten. Voor het overige acht het hof de vordering onvoldoende onderbouwd. Dat beperkte schade ontstaat aan buitenpanelen door het aanbrengen van reclame moet [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof dulden. [geïntimeerde] heeft deze schade ook niet laten herstellen. Het valt geenszins uit te sluiten dat Webelephant en opvolgende nieuwe huurders op dezelfde locatie op de buitenpanelen hun namen zullen aanbrengen, zodat de betreffende gaatjes opnieuw worden gebruikt en/of uit het zicht verdwijnen. Ter zake post A is dus € 416,90 (het totaal van de drie zojuist genoemde bedragen) toewijsbaar.
Ten aanzien van onderdeel B: de hal op de begane grond
6.6.1.[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zich in de hal van het gehuurde een pantry bevond, die door [appellant] en [appellante] is verplaatst van de benedenverdieping naar de bovenverdieping. Daarnaast hebben [appellant] en [appellante] volgens [geïntimeerde] :
de oorspronkelijke radiator vervangen;
de oorspronkelijk aanwezige bolvormige verlichtingsarmaturen verwijderd;
een extra tussendeur aangebracht.
Volgens [geïntimeerde] moeten de kosten van het terugbrengen van de hal met keukenblok in originele staat (inclusief vervangen radiator en opnieuw aanbrengen bolvormige verlichtingsarmaturen) worden begroot op € 1.377,09. De kosten van het verwijderen van de extra tussendeur moeten volgens [geïntimeerde] worden gesteld op € 728,20.
6.6.2.Het hof acht de kosten van het verwijderen van de extra tussendeur toewijsbaar. Dat deze deur is aangebracht houdt verband met de door [appellant] en [appellante] in de hal aangebracht tussenwand, waarmee zij een garage in de hal hebben gecreëerd en de hal daarmee hebben opgesplitst in twee delen. Voor zover dit al kan worden gezien als een verandering zonder welke de bestemming (kookstudio) niet gerealiseerd zou kunnen worden, laat dat onverlet dat het een verandering is waarvan [geïntimeerde] in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, zodat hij daaraan de voorwaarde had mogen verbinden (en zou hebben verbonden als [appellant] en [appellante] de weg van artikel 8 van de huurovereenkomst zouden hebben gevolgd) dat zij bij het einde van de huur weer ongedaan zou worden gemaakt. De gebruiksmogelijkheden van de hal worden immers aanzienlijk beperkt door de daarin aangebrachte tussenwand.
Het genoemde bedrag aan kosten voor het verwijderen van de extra tussendeur ad € 728,20 is door [geïntimeerde] gespecificeerd onder verwijzing naar de offerte van [Aannemersbedrijf] van 16 augustus 2013. Naar het oordeel van het hof hebben [appellant] en [appellante] deze specificatie onvoldoende betwist. Dat de offerte van [Aannemersbedrijf] van 16 augustus 2013 sluit op een hoger totaalbedrag dan de offerte van [Aannemersbedrijf] van 13 mei 2013, is te verklaren door het feit dat in de offerte van 13 mei 2013 minder werkzaamheden zijn opgenomen. Het hof acht het bedrag van € 728,20 dus toewijsbaar.
6.6.3.Ook de verplaatsen van de pantry van de begane grond de eerste etage hebben betreft een wijziging waaraan [geïntimeerde] , als [appellant] en [appellante] deze wijziging overeenkomstig de huurovereenkomst vooraf aan [geïntimeerde] zouden hebben voorgelegd, in redelijkheid had kunnen oordelen dat die de waarde en/of de courantheid van het gehuurde aan zouden tasten, zodat hij daaraan de voorwaarde zou hebben verbonden dat die wijziging bij het einde van de huur ongedaan moest worden gemaakt. Het ligt immers voor de hand dat de beschikbaarheid van een pantry op de begane grond gebruiksvoordelen heeft voor huurders van de bedrijfsruimte. Ter zake het ongedaan maken hiervan acht het hof toewijsbaar de in punt 13 van de memorie na tussenarrest van [geïntimeerde] genoemde bedragen van € 327,80, € 330,--, € 86,24 en € 57,29. In totaal is voor dit onderdeel dus € 801,33 toewijsbaar.
6.6.4.Naar het hof begrijpt houdt de door [appellant] en [appellante] uitgevoerde verplaatsing en vervanging van de radiator verband met de noodzakelijke herinrichting van het gehuurde ter realisatie van de kookstudio. Ten aanzien van deze wijziging heeft [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daaraan de voorwaarde zou hebben verbonden dat deze wijziging weer ongedaan zou worden gemaakt. Het hof zal de hierop betrekking hebbende posten (de eerste drie posten genoemd in punt 13 van de memorie na tussenarrest van [geïntimeerde] ) dus afwijzen.
6.6.5.Ook de aldaar genoemde post ad € 20,35 is niet toewijsbaar, nu [geïntimeerde] die post onvoldoende is toegelicht. Tot slot is wel toewijsbaar het genoemde bedrag van € 106,70 ter zake door [appellant] en [appellante] verwijderde verlichtingsarmaturen.
6.6.6.Ter zake onderdeel B is dus toewijsbaar: ( € 728,20 + € 801,33 + € 106,70 =) € 1.636,23.
Ten aanzien van onderdeel C: de trapopgang
6.7.1.De bedragen waarvan [geïntimeerde] hier vergoeding vordert, hangen grotendeels samen met de verplaatsing van de pantry naar de eerste verdieping. Die kosten zijn om de hiervoor in rov. 6.6.3 genoemde redenen toewijsbaar.
6.7.2.Ook toewijsbaar zijn de ter zake onderdeel C genoemde bedragen van:
€ 409,20 € 409,20 ter zake het opnieuw texen van alle wanden van de trapopgang vanwege de door [appellant] en [appellante] gekozen niet gangbare kleur (zwart);
€ 409,20 € 53,53 ter zake de door [appellant] en [appellante] uit de trapopgang verwijderde verlichtingsarmatuur.
In totaal is ter zake onderdeel C dus het gevorderde bedrag van € 912,12 toewijsbaar.
Ten aanzien van onderdeel D: het toilet op de begane grond
6.8.1.Ter zake het toilet op de begane grond vordert [geïntimeerde] € 136,41. Van dat bedrag acht het hof € 53,35 toewijsbaar. Dat bedrag ziet op het weer aanbrengen van een door [appellant] en [appellante] verwijderde bolvormige verlichting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] en [appellante] in productie 4 bij de conclusie van dupliek in conventie hebben erkend dat zij de bolvormige verlichting hebben verwijderd. In het licht daarvan acht het hof de door [appellant] en [appellante] in hun antwoordmemorie na tussenarrest betrokken stelling dat zij de bolvormige armatuur hebben achtergelaten in de trapkast, onvoldoende onderbouwd.
6.8.2.De andere twee deelbedragen van € 15,68 en € 67,38 zien op het vervangen van een tegel waarop een toiletrolhouder heeft gehangen. Volgens [geïntimeerde] hebben [appellant] en [appellante] die toiletrolhouder verwijderd en daarbij de tegel beschadigd. Het hof acht dat restantbedrag niet toewijsbaar omdat [appellant] en [appellante] gemotiveerd hebben betwist dat zij die toilethouder hebben verwijderd en [geïntimeerde] op dit punt geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
Ten aanzien van onderdeel E: de garageruimte begane grond