ECLI:NL:GHSHE:2016:5908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
Wr 242-03-2016-005
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. J.C. van Craaikamp in civiele zaken met zorgverzekeraars

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2016 een wrakingsverzoek behandeld van CZ Zorgkantoor B.V. en Centrale Zorgverzekeraars Groep tegen mr. J.C. van Craaikamp, raadsheer in de civiele sector. Het wrakingsverzoek werd ingediend in het kader van twee civiele zaken waarin CZ betrokken was. De verzoeksters voerden aan dat mr. Van Craaikamp, lid van de Raad van Toezicht van Stichting Careyn, een nevenfunctie had die haar onpartijdigheid in gevaar zou kunnen brengen. Tijdens de zitting op 15 maart 2016 werd het verzoek mondeling toegelicht door de advocaat van CZ, mr. A.J.H.W.M. Versteeg. Mr. Van Craaikamp had de gelegenheid om haar standpunt toe te lichten en verklaarde niet in de wraking te willen berusten. De wrakingskamer heeft de argumenten van CZ beoordeeld, waaronder de betrokkenheid van mr. Van Craaikamp bij eerdere uitspraken en haar nevenfunctie. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de procedure in de hoofdzaken werd voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in het proces-verbaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking: Wr 242-03-2016
datum beslissing: 15 maart 2016
beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met nummer 200.174.327/01 van

1.CZ Zorgkantoor B.V.,

2.
Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar u.a.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
verzoeksters tot wraking,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
tegen:

1.Stichting HVP Zorg,

2.
H.V.P. Zorg B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam,
en in de zaak met nummer 200.184.296/01 van
Stichting HVP Zorg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam,
tegen:
CZ Zorgkantoor B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verzoekster tot wraking,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
strekkende tot wraking van mr. J.C. van Craaikamp, raadsheer in de civiele sector van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Verzoeksters tot wraking zullen in het hiernavolgende worden aangeduid als: 'CZ' (in enkelvoud). Hun wederpartijen in de dagvaardingszaken (Stichting HVP Zorg en H.V.P. Zorg B.V.) zullen worden aangeduid als: HVP (in enkelvoud).

1.Het procesverloop

1.1.
Het wrakingsverzoek is in beide zaken mondeling gedaan ter terechtzitting van 15 maart 2016. De gronden van het verzoek zijn opgenomen in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van diezelfde datum behandeld. CZ, bijgestaan door haar advocaat (mr. Versteeg voornoemd), is verschenen en gehoord. Mr. Versteeg heeft het wrakingsverzoek ter zitting nader toegelicht.
1.3.
Mr. Van Craaikamp, ter terechtzitting aanwezig, is in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Mr. Van Craaikamp heeft verklaard niet in de wraking te willen berusten.
1.3.
HVP, bijgestaan door haar advocaten (mr. Abeln voornoemd en mr. E.M. Sol), was ter zitting eveneens aanwezig en is in de gelegenheid gesteld als belanghebbende een reactie te geven op het verzoek.
1.4.
De wrakingskamer heeft diezelfde dag ter openbare zitting mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is de schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.Het standpunt van verzoeksters

Zoals vastgelegd in voornoemd proces-verbaal heeft CZ, verwoord door mr. Versteeg, aan het verzoek tot wraking het volgende ten grondslag gelegd:
"Mevrouw Van Craaikamp is lid van Raad van Toezicht van stichting Careijn (het hof leest verder Careyn)
en is binnen die raad de juridisch deskundige. Mevrouw Van Craaikamp had zitting in het hof dat het eerste HVP arrest van 7 april 2015 heeft gewezen. Zij was de enige raadsheer in dat hof met een nevenfunctie in de zorg. Op 17 sept 2015 heeft St. Careyn haar statuten gewijzigd en zijn aan de statuten de gronden voor schorsing van lid van de Raad van Toezicht toegevoegd. Mijn cliënten leiden daaruit af dat de statuten voorheen die regeling niet kenden. In hoeverre dat een rol heeft gespeeld bij de beslissing van 7 april 2015 is niet duidelijk en één van de beide zaken die vandaag behandeld worden is een uitvloeisel van die procedure.
St Careyn procedeert tegen haar niet welgevallige beslissingen van zorgverzekeraars in inkoopprocedures. Zij heeft in 2015 tegen zilveren kruis geprocedeerd over in essentie een procedureel aspect van een inkoopprocedure. Wij kunnen niet uitsluiten dat de Raad van Toezicht in het voeren van die procedure gekend is. In de tweede zaak die vandaag behandeld wordt is ook een procedurele vraag aan de orde.
Mijn brief van gisteren aan mevrouw Van Craaikamp beoogt niet een bezwaar tegen de combinatie met de heer Dorhout Mees aan de orde te stellen. Ik heb in die brief de zorgen van mijn cliënten over beide raadsheren verwoord. Mijn cliënten begrijpen niet waarom mevrouw Van Craaikamp niet dezelfde conclusie heeft getrokken die de heer Dorhout Mees aan hun zorgen heeft verbonden.
In antwoord op hetgeen ik mevrouw Van Craaikamp heb mogen voorhouden heeft zij geantwoord dat CZ gevraagd zou hebben de statuten te wijzigen. Dat is onjuist en mevrouw Van Craaikamp als lid van de raad van toezicht behoort dat te weten en had zich niet op die manier mogen uitlaten."
In haar toelichting op het verzoek heeft CZ nader aangevoerd dat uit de lichaamstaal van mr. Van Craaikamp ter zitting van het hof meewarigheid ten aanzien van CZ sprak en dat bij CZ de vrees bestaat dat mr. Van Craaikamp, gelet op haar nevenfunctie bij Stichting Careyn (een zorgaanbieder) zaken beziet vanuit het standpunt van zorgaanbieders (zoals ook HVP). Voorts heeft CZ gewezen op de 'Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak' voor zover daarin de aanbeveling wordt gedaan dat een rechter ervoor zorgt geen zaken te behandelen waarbij deze, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat de rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan.

3.Het standpunt van mr. Van Craaikamp

Mr. Van Craaikamp heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat CZ ter zitting heeft verklaard dat het lidmaatschap van Van Craaikamp van de Raad van Toezicht van Stichting Careyn op zich geen grond voor wraking vormt.
4.3.
De omstandigheid dat mr. Van Craaikamp lid was van de behandelende kamer die tussen dezelfde partijen het arrest van 7 april 2015 heeft gewezen, is eveneens onvoldoende grond voor gerechtvaardigde vrees van partijdigheid. Als uitgangspunt heeft te gelden dat betrokkenheid van een raadsheer bij een eerdere zaak onvoldoende is voor terechte vrees van onpartijdigheid in een volgende zaak. Hetgeen CZ verder in dit kader heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.4.
Ook de aangevoerde omstandigheid dat Stichting Careyn een procedure heeft gevoerd tegen een andere zorgverzekeraar, Zilveren Kruis, over inkoopvoorwaarden is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. CZ voert in dat kader specifiek aan dat zij niet kan uitsluiten dat mr. Van Craaikamp als lid van de Raad van Toezicht in die procedure is gekend.
De wrakingskamer stelt ook hier voorop dat CZ heeft verklaard dat het feit dat mr. Van Craaikamp lid is van de Raad van Toezicht van een zorgaanbieder geen grond is voor haar wrakingsverzoek. Dat sprake is van (het sluiten van) contracten en eventueel daaruit voortvloeiende geschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is van algemene bekendheid en levert dan evenmin een zelfstandige grond voor wraking op. Dat mr. Van Craaikamp als lid van de Raad van Toezicht geïnformeerd wordt over dergelijke procedures van Stichting Careyn leidt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet tot een (schijn van) vooringenomenheid in de onderhavige zaak.
4.5.
CZ heeft tot slot aangevoerd dat de non-verbale lichaamstaal van mr. Van Craaikamp ter zitting bij haar de vrees voor partijdigheid bevestigde. CZ heeft verklaard dat het daarbij gaat om een subjectieve perceptie.
Mr. Van Craaikamp heeft verklaard dat zij mogelijk heeft geglimlacht toen CZ ter zitting sprak over - in de visie van CZ - door haar ter zitting geuite onwaarheden. Mr. Abeln heeft ter zitting verklaard dat van de door CZ ervaren non-verbale communicatie in de visie van HVP geen sprake is geweest. In het licht van het voorgaande is er naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van geweest dat mr. Van Craaikamp ter zitting van het hof de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.6.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de door CZ aangevoerde feiten en omstandigheden niet een uitzonderlijke omstandigheid opleveren die haar vrees voor (schijn van) onpartijdigheid ten aanzien van mr. Van Craaikamp kan rechtvaardigen. Het verzoek moet daarom in beide zaken worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking in beide zaken af;
bepaalt dat de procedure in beide hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan CZ, HVP en mr. Van Craaikamp.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.J.M. Ruyters, T.A. Gladpootjes en P.P.M. Rousseau, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Anker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.