ECLI:NL:GHSHE:2016:5739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
200.174.972/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en de kosten van het verwantschapsonderzoek

In deze zaak gaat het om de verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [minderjarige 1] door de man, die de verwekker is. De vrouw, de moeder van [minderjarige 1], heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank aangevochten, waarin toestemming werd verleend aan de man om [minderjarige 1] te erkennen. De vrouw vreest dat erkenning negatieve gevolgen zal hebben voor de emotionele en psychologische ontwikkeling van [minderjarige 1] en haar relatie met de moeder. Het hof heeft in eerdere beschikkingen een deskundigenonderzoek gelast naar de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige 1]. Dit onderzoek heeft bevestigd dat de man inderdaad de verwekker is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vrouw, de man, de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De bijzondere curator en de raad hebben zich achter de man geschaard, waarbij zij geen bezwaren hebben geuit tegen de erkenning. Het hof heeft de belangen van de vrouw en het kind afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat erkenning schadelijk zou zijn voor [minderjarige 1]. De vrouw heeft ook haar angst geuit dat erkenning zou leiden tot een verzoek om omgang, wat de stabiliteit in haar gezin zou ondermijnen. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze bezwaren niet voldoende zijn om de erkenning te weigeren. De kosten van het verwantschapsonderzoek zijn definitief voor rekening van de man gesteld, aangezien hij in hoger beroep twijfels heeft geuit over zijn vaderschap, terwijl de vrouw consistent is gebleven in haar stelling dat hij de verwekker is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 december 2016
Zaaknummer: 200.174.972/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/290516 FA RK 14-7697
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Timmermans-Roelands,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
mr. [de bijzondere curator] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] ,
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 17 maart 2016

Bij die beschikking heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast naar de vraag of de man de verwekker is van de op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige 1] en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid.
Het hof heeft voorts bepaald dat de man, de vrouw en de minderjarige hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen en heeft tot deskundige benoemd dr. M. Hidding, DNA-specialist, werkzaam bij [de vennootschap] B.V. te [plaats] (hierna: [de vennootschap] ) of haar plaatsvervanger.
Het hof heeft het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig op het door de deskundige begrote bedrag van € 585,- inclusief BTW bepaald en bepaald dat het voorschot voorlopig ten laste komt van de man. Voorts heeft het hof de deskundige verzocht aan te vangen met de werkzaamheden na ontvangst van een afschrift van de beschikking zo spoedig mogelijk na ontvangst van betaling contact op te nemen met de vrouw en de man voor het maken van de benodigde afspraken voor de afname van het DNA-materiaal.
Vervolgens heeft het hof de deskundige verzocht een schriftelijk, ondertekend en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, uiterlijk voor na te melden pro forma datum aan de griffie van het hof te doen toekomen, waarna partijen in de gelegenheid worden gesteld om daar binnen een termijn van twee weken schriftelijk op te reageren.
Het hof heeft iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 9 juni 2016.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Timmermans-Roelands;
- de man, bijgestaan door mr. Brech;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft na de beschikking van het hof van 17 maart 2016 nog kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 24 maart 2016, ingekomen ter griffie op 29 maart 2016;
- het verwantschapsonderzoek d.d. 26 mei 2016, ingekomen ter griffie op 31 mei 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 7 juni 2016;
- het V8-formulier van de bijzondere curator d.d. 8 juni 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 19 juni 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 3 november 2016;
- het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 7 november 2016;
- de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnotitie.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit het raadsrapport van 24 maart 2016 - dat betrekking heeft de omgang tussen de man en [minderjarige 1] en haar oudere zus [minderjarige 2] alsmede met betrekking tot de gezagsvoorziening betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 1] - heeft de raad, voor zover thans van belang, zich onthouden van advies met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] gelet op de onderhavige procedure.
De raad heeft de rechtbank geadviseerd het verzoek van de man om samen met de vrouw belast te worden met het gezag over [minderjarige 2] af te wijzen.
Tevens heeft de raad geadviseerd om het verzoek van de man om een contactregeling met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vast te stellen af te wijzen.
7.2.
De conclusie van [de vennootschap] op basis van het verwantschapsonderzoek is dat het verwantschapsonderzoek positief is en het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader is van [minderjarige 1] .
7.3.
De advocaat van de man heeft in de brief van 7 juni 2016 gereageerd op het verwantschapsonderzoek van [de vennootschap] . Het resultaat van dit onderzoek geeft voor de man aanleiding om zijn voorwaardelijk incidenteel appel in te trekken. Voor het overige handhaaft hij zijn stellingen en standpunten. Hij wenst dat de vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 1] in stand blijft en het hoger beroep van de vrouw daartegen op alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.
7.4.
De bijzondere curator heeft in het V8-formulier van 8 juni 2016 aangegeven dat hij kennis heeft genomen van de uitkomst van het verwantschapsonderzoek en hij zijn eerder ingenomen standpunt handhaaft. Hij verzoekt het hof het door de vrouw ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren.
7.5.
Bij het faxbericht van 20 juni 2016 heeft de vrouw gereageerd op het verwantschapsonderzoek en geeft aan dat zij niet heeft ontkend dat de man de vader is van [minderjarige 1] . Het belang van de vrouw ziet op een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] .
De vrouw meent dat de erkenning ernstige negatieve gevolgen heeft voor het kind en zij vreest dat de erkenning zal leiden tot een onevenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] . Tevens vreest de vrouw dat ook zijzelf in psychische nood komt, zodat ze mogelijk daardoor niet de stabiele opvoeding kan bieden die [minderjarige 1] nodig heeft.
De vrouw is gediagnosticeerd met een complexe posttraumatische stressstoornis en zij vreest dat erkenning door de man van [minderjarige 1] zal leiden tot een soortgelijke psychische belasting bij [minderjarige 1] alsmede een nog grotere belasting bij haarzelf welk haar goede relatie met [minderjarige 1] in de weg zal staan.
7.6.
Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan – voor zover hier van belang – de toestemming tot erkenning van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
7.7.
Het hof stelt, op grond van voornoemde verwantschapsonderzoek, vast dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] .
Verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning
7.8.
Het hof overweegt dat bij de beoordeling of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind zal schaden en of door erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, de te respecteren belangen van alle betrokkenen in aanmerking dienen te worden genomen.
Hierbij is het uitgangspunt dat het kind en de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, tenzij zwaarwegende belangen zich hiertegen verzetten.
Door het hof zal de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in artikel 1:204, derde lid, BW nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning, is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders zijn indien de weerstand van de moeder zodanig is dat deze belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Van schade aan de belangen van het kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer mogelijk kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat moet worden geacht het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind van de erkenning (enige) weerslag kan ondervinden in zijn of haar gezinsleven met de moeder, is onvoldoende om te concluderen dat de belangen van het kind zodanig worden geschaad dat dat aan de erkenning in de weg staat.
7.9.
Ter zitting van het hof op 17 november 2016 is van de zijde van de vrouw benadrukt dat er bij haar de angst bestaat dat ingeval de man tot erkenning van [minderjarige 1] kan overgaan hij vervolgens een verzoek tot omgang met [minderjarige 1] zal indienen, met alle onrust en onzekerheid die dat weer tot gevolg zal hebben.
Deze angst is volgens de vrouw op zichzelf genomen al voldoende om een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen. De vrouw verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:13654).
De vrouw heeft daarnaast benadrukt dat zij heel graag haar kinderen een stabiele thuissituatie wil bieden. Door de grote onrust die er door de onderhavige zaak heerst in het gezin lukt dit moeilijk, aldus de vrouw. Ingeval er een erkenning door de man van [minderjarige 1] zou plaatsvinden zou dat een zeer zware druk op de benodigde stabiliteit in de thuissituatie leggen. De moeder verzoekt derhalve de beschikking waarvan beroep niet te bekrachtigen.
Tot slot heeft de moeder benoemd dat bij erkenning [minderjarige 1] automatische de achternaam van de man zal krijgen nu [minderjarige 2] die naam ook al heeft en het door [minderjarige 2] als een groot probleem wordt ervaren dat zij de achternaam van de man draagt. Zij associeert de naam met angst. Erkenning door de man van [minderjarige 1] zorgt voor veel angst bij [minderjarige 2] die haar zusje wil beschermen
7.10.
De man heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat geen van de wettelijke weigeringsgronden voor vervangende toestemming voor erkenning van toepassing zijn.
De vrouw heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hiervan wel sprake zou zijn. De door de vrouw in het geding gebrachte verklaringen van school en hulpverleningsinstanties over haarzelf en [minderjarige 2] vormen evenmin een onderbouwing. De man meent dat erkenning van [minderjarige 1] geen ontwikkelingsbedreiging of verstoring van de moeder-kind band met zich mee brengt.
Volgens de man blijkt verder niet dat [minderjarige 1] zelf vanuit een hulpverleningsinstantie behandeld wordt dan wel dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Evenmin is onderbouwd dat [minderjarige 1] last zal krijgen van de erkenning.
De door de vrouw aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag is volgens de man in dit geval niet aan de orde aangezien de vrouw, in de onderhavige zaak, wel het onderscheid kan maken tussen erkenning en omgang. In de situatie van [minderjarige 2] is dit immers ook het geval. Tot slot ontkent de man dat hij iets heeft gedaan wat de vrouw angst zou kunnen aanjagen en acht hij de achternaam van [minderjarige 2] geen relevante factor in deze kwestie.
7.11.
De bijzondere curator heeft ter zitting van het hof zijn standpunt gehandhaafd. Voor de bijzondere curator is het van belang dat de vrouw reeds in een eerder stadium heeft verklaard dat zij wilde dat de man [minderjarige 1] zou erkennen en zij daar later op terug is gekomen. Daarnaast heeft de bijzondere curator verwezen naar het raadsrapport waaruit is af te leiden dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] goed verloopt. Er is door hem geen belemmering geconstateerd die aan een erkenning in de weg zou staan.
7.12.
De raad sluit zich bij de visie van de bijzondere curator aan en vermeldt daarbij dat het goed is om de beide kinderen gelijk te schakelen.
Hoewel het duidelijk is dat het op dit moment niet goed gaat in het gezin van de vrouw is het onduidelijk waar dit vandaan komt. Gebleken is dat de problemen met name bij [minderjarige 2] spelen. Vanuit de raad wordt niet gezien dat erkenning van [minderjarige 1] de problemen zullen verergeren.
7.13.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu de man het voorwaardelijk incidenteel appel heeft ingetrokken behoeft dat verder geen bespreking.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat erkenning zodanig schade aan de belangen van [minderjarige 1] zal toebrengen dat dat aan erkenning in de weg staat of dat er door de erkenning reële risico’s bestaan dat [minderjarige 1] wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken begrijpt het hof dat er bij de vrouw sprake is van een emotionele belasting die ook van invloed is op haar moederrol, alsmede op de rust en stabiliteit van haar gezin. De vrouw kampt met persoonlijke (psychiatrische) problematiek, waarvoor zij ook behandeld wordt. De raad heeft ter zitting van het hof aangegeven dat het op dit moment niet goed gaat in het gezin van de vrouw.
Uit de stellingen van de vrouw kan worden afgeleid dat zij haar problematiek toeschrijft aan haar ervaringen met de man en met name zijn gewelddadigheid jegens haar. Dat hiervan sprake is geweest wordt door de man betwist en is op geen enkele wijze objectief komen vast te staan. De door de vrouw overgelegde verklaringen van haar behandelaars kunnen ook niet als zodanig worden aangemerkt nu deze voor hun behandeling en verklaringen de verklaring van de vrouw ten aanzien van de achtergrond van haar problematiek als uitgangspunt lijken te hebben genomen.
Het is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat dóór erkenning door de man van [minderjarige 1] de vrouw in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat moet worden geacht [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden die zij nodig heeft. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de persoonlijke problematiek van de vrouw en het gegeven dat het op dit moment minder goed gaat binnen het gezin van de vrouw kunnen worden toegerekend aan de problematiek rond de erkenning door de man van [minderjarige 1] of dat erkenning de bestaande problematiek zal verslechteren.
Ter zitting van het hof is verder naar voren gekomen dat de bezwaren van de vrouw ten aanzien van een erkenning door de man met name ook zijn gericht tegen de mogelijke aanspraken die de man hierdoor verkrijgt. De vrouw heeft daartoe ter zitting van het hof, ter onderbouwing van haar standpunt, expliciet verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2015, waarbij - kort samengevat - een verzoek tot verlening van vervangende toestemming is afgewezen nu de moeder, mede ten gevolge van haar verstandelijke beperking, niet in staat bleek te zijn de erkenning los te zien van een eventuele omgangsregeling en verandering in gezag/hoofdverblijfplaats.
Het hof oordeelt dat deze zaak als behandeld door de rechtbank Den Haag (ECLI:
NL:RBDHA:2015:13654) in menig opzicht niet vergelijkbaar is met de onderhavige. Zo is niet gebleken of ook maar enigszins aannemelijk geworden dat de vrouw niet in staat is het onderscheid tussen de erkenning en de vaststelling van een omgangsregeling en toekenning van gezag te maken. Bij het verlenen van de vervangende toestemming wordt, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, aan de hand van de voor erkenning geldende criteria geoordeeld. Dat mogelijke toekomstige verzoeken van de man om gezag en omgang tot onrust binnen de gezinssituatie van de vrouw kunnen leiden is, ook alle omstandigheden in aanmerking nemende, evenmin voldoende grond om het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de beschikking van de rechtbank voor zover aan zijn oordeel onderworpen zal bekrachtigen.
Kosten verwantschapsonderzoek
7.14.
Ter zitting van het hof op 17 november 2016 heeft de vrouw gesteld dat dit onderzoek overbodig was en heeft zij verzocht de kosten voor rekening van de man te laten komen.
De bijzondere curator heeft zich aangesloten bij dit standpunt. De man heeft zich desgevraagd gerefereerd aan het oordeel van het hof.
In aanvulling op hetgeen in de beschikking van 17 maart 2016 reeds is overwogen wijst het hof er op dat de man eerst in hoger beroep twijfel heeft geuit over zijn vaderschap, terwijl de vrouw consistent is gebleven in haar stelling dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is.
Het hof heeft reeds in de beschikking van 17 maart 2016 geoordeeld dat de door de man opgegeven redenen om te twijfelen aan zijn vaderschap niet van zodanige aard zijn dat deze aanleiding gaven om de kosten van het onderzoek voor rekening van de vrouw te laten komen. Nu blijkt uit het genoemde onderzoek is dat de man, zoals ook altijd door de vrouw gesteld en kennelijk ook door de man eerder is aangenomen, de verwekker is van [minderjarige 1] . Dit maakt dat het hof van oordeel is dat de kosten van het voornoemde onderzoek definitief voor rekening van de man dienen te blijven.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en voorwaardelijk incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 12 mei 2015, voor zover deze betrekking heeft op het verlenen, ter vervanging van de toestemming van de vrouw, van toestemming aan de man tot het erkennen van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
bepaalt dat de kosten van het in deze door [de vennootschap] B.V. uitgevoerde onderzoek geheel ten laste blijven van de man;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016.