ECLI:NL:RBDHA:2015:13654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
C/09/469514 / FA RK 14-5287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van een man om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van twee minderjarigen. Het verzoek is ingediend op 10 juli 2014 en betreft de minderjarigen die in een pleeggezin en gezinshuis verblijven. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de erkenning voor de minderjarigen en de moeder. De Raad heeft in zijn rapporten geadviseerd om het verzoek af te wijzen, omdat erkenning door de man de belangen van de moeder en de minderjarigen zou kunnen schaden. De rechtbank heeft de kwetsbaarheid van de minderjarigen en de onrust die het verzoek met zich meebrengt, zwaar laten wegen in haar beslissing.

Tijdens de zitting op 2 november 2015 zijn de advocaat van de man, de moeder, haar advocaat en de bijzonder curator verschenen. De bijzonder curator heeft haar standpunt gewijzigd en verzocht om afwijzing van het verzoek, waarbij zij de kwetsbaarheid van de minderjarigen en de onduidelijkheid rondom de situatie van de man benadrukte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de minderjarigen bij erkenning door de man geschaad zouden worden, gezien de onrust en stress die dit met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek van de man af te wijzen.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de man niet in staat is gebleken om de situatie helder te communiceren, wat bijdraagt aan de onrust bij de minderjarigen. De rechtbank heeft de beslissing genomen met het oog op de stabiliteit en veiligheid van de minderjarigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-5287
Zaaknummer: C/09/469514
Datum beschikking: 30 november 2015

Vervangende toestemming erkenning

Beschikking op het op 10 juli 2014 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] (Portugal),
advocaat: mr. A. Alam-Kahn te Delft.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] .
advocaat: mr. H. Polat te Den Haag.

[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

[de minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
de minderjarigen,
in rechte vertegenwoordigd door mr. M.M. Menheere,
advocaat te Den Haag,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.
Als informanten worden aangemerkt:
De William Schrikker Groep,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: de voogdes,
de pleegouders van [de minderjarige 1] ,
verblijvende op een geheim adres,
de gezinshuisouders van [de minderjarige 2] ,
verblijvende op een geheim adres.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 18 mei 2015 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek te verrichten, welk onderzoek antwoord dient te geven op de volgende vraag:
- bestaat er aanleiding om aan te nemen dat een erkenning door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of de belangen van de minderjarigen zelf zal schaden?
en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen. Voorts is iedere verdere beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de rapporten van de Raad van 16 juli 2015, kenmerken
[nummer] en [nummer] .
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft schriftelijk en in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 2 november 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de man, de moeder, haar advocaat en de bijzonder curator. Namens de voogdes was mevrouw [naam] aanwezig en namens de Raad was mevrouw [naam] aanwezig. Tevens was de pleegvader van [de minderjarige 1] aanwezig.

Beoordeling

Thans is het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen te erkennen aan de orde, alsmede zijn verzoek om de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen in [naam] .
Vervangende toestemming tot erkenning
De Raad heeft in zijn rapporten geadviseerd om het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen te erkennen, af te wijzen. De Raad geeft in zijn rapport aan dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat erkenning door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of de belangen van de minderjarigen zal schaden. Volgens de Raad kunnen de moeder en de minderjarigen het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning niet los zien van een mogelijke omgangsregeling en verandering van hoofdverblijfplaats. Hoewel erkenning op zichzelf los staat van gezag, hoofdverblijfplaats en omgang, staat in deze zaak voorop dat de moeder en twee kwetsbare minderjarigen die in een pleeggezin respectievelijk gezinshuis wonen dat anders ervaren, aldus de Raad. De onrust en stress die hieruit voortkomt, zorgt er volgens de Raad voor dat de basisveiligheid van de minderjarigen in het gedrang komt. Gezien de voorgeschiedenis van de minderjarigen en hun kindproblematiek is dit extra belastend. De onrust die erkenning met zich meebrengt als ook de gevolgen die dit zal hebben voor de bevoegdheden van de man met betrekking tot het starten van een procedure tot omgang en eventueel gezag acht de Raad momenteel niet in het belang van de minderjarigen. De Raad is van mening dat de erkenning van negatieve invloed is op de ontwikkeling en daardoor de stabiliteit van deze kwetsbare minderjarigen.
Ter terechtzitting heeft de Raad nog aangegeven zich aan te sluiten bij het huidige standpunt van de bijzonder curator. De Raad acht het – met name gelet op de kwetsbaarheid van deze kinderen – zorgelijk dat de man deze procedure heeft opgestart om vervolgens niet meer van zich te laten horen.
De advocaat van de man heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij – na herhaalde pogingen – geen contact meer met de man krijgt en dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
De bijzonder curator heeft aangegeven dat zij haar oorspronkelijke standpunt ten aanzien van de erkenning heeft gewijzigd. Zij verzoekt thans het verzoek van de man af te wijzen. De bijzonder curator acht erkenning van de minderjarigen door de man in strijd met de belangen van de minderjarigen. Hierbij neemt zij de kwetsbaarheid van beide kinderen in aanmerking en de positie van de moeder die niet in staat blijkt te zijn het verschil tussen enerzijds erkenning en anderzijds omgang en gezag te maken. De moeder praat hierover met de minderjarigen, hetgeen voor hen daardoor nog verwarrender en moeilijker wordt. Voorts heeft de bijzonder curator aangegeven dat de man in het rapport van de Raad fors taalgebruik hanteert. Het feit dat de man thans geen contact meer heeft met zijn advocaat en niet ter terechtzitting is verschenen, zorgt voor onduidelijkheid omtrent zijn standpunt en dat zorgt ervoor dat de minderjarigen niet weten waar zij toe aan zijn.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of de belangen van de minderjarigen zal schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarigen er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of de belangen van de minderjarigen geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarigen door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
Vaststaat dat de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , gelet op hun voorgeschiedenis en kindproblematiek, kwetsbaar zijn. Gebleken is dat het verzoek van de man voor veel onrust zorgt bij de minderjarigen. De onrust zit bij [de minderjarige 1] onder meer in het feit dat hij niet weet wat er nu gaat gebeuren en of hij wel bij zijn pleegouders kan blijven wonen. De minderjarige [de minderjarige 2] , die een verstandelijke beperking heeft, begrijpt het verzoek niet. Daarbij is voorts gebleken dat de moeder, die eveneens met een verstandelijke beperking kampt, met de minderjarigen spreekt over het verzoek van de man, terwijl zij, mede ten gevolge van haar beperking, niet in staat blijkt te zijn de erkenning los te zien van een eventuele omgangsregeling en verandering in gezag/hoofdverblijfplaats. Dit laatste zorgt voor nog meer onrust en stress bij de minderjarigen, terwijl veiligheid en stabiliteit voor hen belangrijk zijn. Daarnaast is vast komen te staan dat de advocaat van de man geen contact meer met de man krijgt en dat de man geen reactie heeft gegeven op het rapport van de Raad. Tevens heeft de man niet de moeite genomen om ter terechtzitting aanwezig te zijn. De rechtbank acht dit handelen van de man niet in het belang van de minderjarigen, nu dit voor nog meer onrust en onduidelijkheid zorgt. Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de minderjarigen bij erkenning door de man zullen worden geschaad. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Nijhuis, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 november 2015.