In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van een man om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van twee minderjarigen. Het verzoek is ingediend op 10 juli 2014 en betreft de minderjarigen die in een pleeggezin en gezinshuis verblijven. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de erkenning voor de minderjarigen en de moeder. De Raad heeft in zijn rapporten geadviseerd om het verzoek af te wijzen, omdat erkenning door de man de belangen van de moeder en de minderjarigen zou kunnen schaden. De rechtbank heeft de kwetsbaarheid van de minderjarigen en de onrust die het verzoek met zich meebrengt, zwaar laten wegen in haar beslissing.
Tijdens de zitting op 2 november 2015 zijn de advocaat van de man, de moeder, haar advocaat en de bijzonder curator verschenen. De bijzonder curator heeft haar standpunt gewijzigd en verzocht om afwijzing van het verzoek, waarbij zij de kwetsbaarheid van de minderjarigen en de onduidelijkheid rondom de situatie van de man benadrukte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de minderjarigen bij erkenning door de man geschaad zouden worden, gezien de onrust en stress die dit met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek van de man af te wijzen.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de man niet in staat is gebleken om de situatie helder te communiceren, wat bijdraagt aan de onrust bij de minderjarigen. De rechtbank heeft de beslissing genomen met het oog op de stabiliteit en veiligheid van de minderjarigen.