In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man, die zowel de Nederlandse als de Tunesische nationaliteit heeft, is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank die de echtscheiding heeft uitgesproken en het hoofdverblijf van hun minderjarige kind bij de vrouw heeft bepaald. De man verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te herzien, waarbij hij stelde dat Tunesisch recht van toepassing zou moeten zijn. De vrouw, die de Tunesische nationaliteit heeft, verweerde zich tegen deze verzoeken en stelde dat het hoofdverblijf van het kind bij haar moest blijven.
De mondelinge behandeling vond plaats op 16 november 2016, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man voerde aan dat de vrouw dreigde met het vertrek van het kind naar het buitenland en dat hij een stabiele woonomgeving voor het kind kon bieden. De vrouw betwistte deze dreiging en stelde dat het kind feitelijk al bij haar woonde. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, was ook betrokken bij de zaak, maar nam geen standpunt in over het hoofdverblijf.
Het hof overwoog dat beide ouders goede opvoeders zijn en dat de beslissing over het hoofdverblijf niet eenvoudig te maken is. Het hof concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en bekrachtigde deze, waarbij het hoofdverblijf van het kind bij de vrouw bleef. De verzoeken van de man werden afgewezen, en het hof benadrukte het belang van duidelijkheid voor het kind en de ouders.