ECLI:NL:GHSHE:2016:5617

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
200 194 788_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en contactverbod tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2016, waarin een contactverbod werd opgelegd met betrekking tot zijn minderjarige zoon, [minderjarige 1]. De vader, wonende in België, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft verzocht om het appel van de vader als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2016 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft aangevoerd dat het contactverbod tot het achttiende levensjaar van [minderjarige 1] in strijd is met de jurisprudentie en dat hij niet onder druk wil zetten. De moeder heeft betoogd dat [minderjarige 1] geen contact wil met de vader en dat een termijn voor het contactverbod niet is voorgeschreven door de wet. Het hof heeft vastgesteld dat de vader het contactverbod respecteert en dat er geen aanleiding is voor een raadsonderzoek. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor wat betreft de duur van het contactverbod, en heeft bepaald dat het contactverbod voor de duur van één jaar geldt, ingaande op de datum van de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 december 2016
Zaaknummer: 200.194.788/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/299777 / FA RK 15-5531
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P. van Empel-Bouman,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Snoeks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- het subsidiaire verzoek van de man om de raad een onderzoek te laten verrichten, toe te wijzen;
- subsidiair de vader het recht op de uitoefening van een zorg- en contactregeling met [minderjarige 1] voor de duur van (maximaal) één jaar te ontzeggen met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, althans het contactverbod nader te omschrijven en expliciet aan te geven dat een toevallige ontmoeting niet onder het contactverbod valt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2016, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het appel van de man als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder aanpassing van de overwegingen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Empel-Bouman;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Snoeks;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 maart 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 november 2016.
Bij de bij voornoemd V6-formulier d.d. 18 november 2016 gevoegde brief d.d. 16 november heeft de man gereageerd op het verweerschrift van de vrouw. Nu repliek in verzoekschriftprocedures niet is toegestaan, heeft het hof partijen ter zitting medegedeeld dat deze brief buiten beschouwing wordt gelaten. De bijlagen behorende bij deze brief maken wel deel uit van de gedingstukken.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 1995 tot juli 2001 en van 2005 tot december 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 6 september 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, voor zover thans van belang, een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
Bij beschikking van 5 oktober 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, met wijziging van voornoemde beschikking van 6 september 2010, een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
Bij beschikking van 23 december 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant, met wijziging van voornoemde beschikking van 5 oktober 2012, een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking van 23 december 2014 gewijzigd en aan de vader een verbod opgelegd om met [minderjarige 1] contact te hebben tot aan zijn achttiende levensjaar.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De beslissing dat het contactverbod voortduurt tot het achttiende levensjaar van [minderjarige 1] is in strijd met de jurisprudentie. De vader ontkent dat hij druk legt op [minderjarige 1] en stelt daarnaast uitdrukkelijk dat hij [minderjarige 1] niet tot contact wil dwingen.
De vader vreest gelijksoortige problemen met [minderjarige 2] in de toekomst. Zij heeft duidelijk te lijden van de situatie. Met het oog hierop verzoekt de vader om een onderzoek door de raad, welk onderzoek de onderlinge verbanden in het gezin in ogenschouw dient te nemen en antwoord kan geven op de vraag op welke wijze recht kan worden gedaan aan de belangen van [minderjarige 1] , zonder daarbij die van [minderjarige 2] uit het oog te verliezen. In dit verband kan de raad adviseren met betrekking tot eventuele hulpverlening, zoals systeemtherapie.
Ter zitting heeft de vader zijn grief met betrekking tot de nadere omschrijving van het contactverbod ingetrokken, zodat deze geen verder bespreking behoeft.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De wetgever heeft geen termijn gesteld aan het ontzeggen van het recht op contact en omgang. [minderjarige 1] heeft meerdere keren aangegeven dat hij geen contact wil met de vader. Indien de vader de mogelijkheid heeft om na een jaar om opheffing van het contactverbod te vragen, zal dit voor [minderjarige 1] onrust en spanningen veroorzaken, hetgeen niet in zijn belang is.
Indien het hof van oordeel is dat het verbod tot contact voor maximaal één jaar zou mogen worden uitgesproken, verzoekt de moeder het hof te bepalen dat het verbod op contact zal gelden voor de duur van een jaar te rekenen vanaf de datum van de beschikking van het hof.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank het verzoek van de vader tot een raadsonderzoek op juiste gronden heeft afgewezen. Zij betwist dat zij [minderjarige 1] tegen de vader heeft opgezet. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heel verschillende kinderen zijn, verwacht zij niet dat er ten aanzien van [minderjarige 2] problemen ontstaan.
3.7.
De raad adviseert ter zitting de wens van [minderjarige 1] , die consistent is, te volgen, ook wat betreft de duur van het contactverbod. [minderjarige 1] voelt zich door de vader niet serieus genomen en kiest er nu voor om geen contact meer met de vader te hebben. Hernieuwde pogingen tot contactherstel dragen het risico dat hij opnieuw de beleving heeft niet gehoord te worden, hetgeen zijn weerstand tegen contact met de vader juist weer kan verhogen.
De raad geeft voorts aan dat een grondslag voor een raadsonderzoek ontbreekt.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de rechtsmacht
3.9.
Nu de vader in België woont heeft de zaak een internationaal karakter, hetgeen een beoordeling vraagt van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Gezien het feit dat [minderjarige 1] ten tijde van de indiening van het verzoek de gewone verblijfplaats in Nederland had, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de onderhavige verzoeken.
Ten aanzien van verzoek om raadsonderzoek
3.10.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het verzoek om een raadsonderzoek met name is ingegeven door de vrees van de vader dat er in de toekomst problemen gaan ontstaan in de omgang tussen hem en [minderjarige 2] . De vader heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard het contactverbod met [minderjarige 1] te respecteren.
Nu de contactregeling met [minderjarige 2] thans niet voorligt en het contactverbod ten aanzien van [minderjarige 1] , behoudens de duur ervan, niet wordt betwist, ziet het hof geen aanleiding voor een raadsonderzoek in het kader van de zorgregeling. Voorts zijn ook het gezag van ouders en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] geen onderwerp van geschil, zodat ook geen aanleiding is voor een raadsonderzoek binnen dat kader. Hoewel het hof niet miskent dat de huidige situatie voor [minderjarige 1] een ontwikkelingsbedreiging kan behelzen, acht het hof een beschermingsonderzoek ten slotte met het oog op advisering ten aanzien van eventuele hulpverlening, zoals door de vader verzocht, mede gelet op de in rechtsoverweging 3.7. genoemde zienswijze van de raad, evenmin in het belang van [minderjarige 1] aangewezen. Evenmin als de raad ziet het hof ruimte bij [minderjarige 1] voor de inzet van hulpverlening.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vader tot een raadsonderzoek afwijzen.
Ten aanzien van de termijn van het contactverbod
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
3.11.3.
De rechtbank heeft aan de vader een verbod opgelegd om contact te hebben met [minderjarige 1] tot aan zijn achttiende levensjaar, hetgeen neerkomt op een contactverbod van ruim 22 maanden. De vader heeft gegriefd tegen de termijn van het contactverbod.
3.11.4.
Het hof overweegt dat, gelet op hetgeen in de zaak Nekvedavicius tegen Duitsland, EHRM (decision) 19 juni 2003, no. 46165/99 is overwogen omtrent de geldingsduur van een beslissing waarbij de rechter een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen ouder en kind afwijst, alsmede op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG5045) dat elke afwijzing van een dergelijk verzoek tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen, de rechtbank ten onrechte de ontzegging tot het achttiende levensjaar van [minderjarige 1] heeft bepaald. Het hof zal de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de duur van het contactverbod dan ook vernietigen en de vader een verbod opleggen om met [minderjarige 1] contact te hebben voor de duur van een jaar. Anders dan de moeder heeft verzocht zal het hof dit verbod opleggen met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank, nu de beslissing van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en het verbod derhalve op de datum waarop de beschikking is gegeven, van kracht is geworden.
Met betrekking tot de mogelijkheid van de vader om na ommekomst van een jaar de rechtbank opnieuw om een contactregeling te verzoeken, tekent het hof aan dat de vader ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij het standpunt/de wens van [minderjarige 1] aangaande het contact met hem respecteert en [minderjarige 1] dienaangaande geen druk wil opleggen alsook dat de raad het belang van het volgen van de wens van [minderjarige 1] in dezen heeft onderstreept.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover het de duur van het opgelegde contactverbod betreft.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2016, doch uitsluitend voor zover het de duur van het opgelegde contactverbod betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014, voor zover het daarbij vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
legt de vader een tijdelijk verbod op om met [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , contact te hebben, te weten tot 31 maart 2017;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.D.M. Lamers en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.