In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2016, waarin een contactverbod werd opgelegd met betrekking tot zijn minderjarige zoon, [minderjarige 1]. De vader, wonende in België, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft verzocht om het appel van de vader als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2016 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft aangevoerd dat het contactverbod tot het achttiende levensjaar van [minderjarige 1] in strijd is met de jurisprudentie en dat hij niet onder druk wil zetten. De moeder heeft betoogd dat [minderjarige 1] geen contact wil met de vader en dat een termijn voor het contactverbod niet is voorgeschreven door de wet. Het hof heeft vastgesteld dat de vader het contactverbod respecteert en dat er geen aanleiding is voor een raadsonderzoek. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor wat betreft de duur van het contactverbod, en heeft bepaald dat het contactverbod voor de duur van één jaar geldt, ingaande op de datum van de beschikking van de rechtbank.