ECLI:NL:GHSHE:2016:5584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1108
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een gastouderbureau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die een gastouderbureau exploiteert en bemiddelt bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. De belanghebbende heeft geen vereiste aangifte gedaan voor het jaar 2009, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van € 151.299, met een beschikking heffingsrente van € 4.863 en een boete van € 17.922. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot € 112.318 en de boete vernietigd. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd tot € 95.451. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 2 november 2016 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende betwist de correctie van € 100.000 die door de inspecteur is aangebracht op de winst over het vierde kwartaal van 2009. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is, en dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de omzet. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende heeft niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast en de inspecteur heeft de aanslag op een redelijke manier vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01108
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 juli 2015, nummer AWB 14/3780 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.299 en een beschikking heffingsrente naar een bedrag van € 4.863. Tevens is bij beschikking een boete van € 17.922 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.318, de beschikking heffingsrente gewijzigd naar een bedrag van € 3.264 en de boetebeschikking vernietigd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.451, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde, mevrouw [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] , [D] en [E] .
1.6.
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan;
2.1.
Belanghebbende en haar broer, [broer] , hebben in de jaren 2008 en 2009 onder de naam [naam] vof (verder: de vof) een onderneming gedreven met onder meer als activiteiten de exploitatie van een gastouderbureau. Tevens worden activiteiten verricht met betrekking tot het indienen van aanvragen van kinderopvangtoeslag ten behoeve van de cliënten. Per 1 januari 2010 zijn de activiteiten van de vof in [naam] BV (verder: de BV) ingebracht. De BV is op [datum] 2009 opgericht.
2.2.
Belanghebbende is op of omstreeks 27 februari 2010 uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2009. Deze aangifte diende uiterlijk 1 april 2010 te worden ingediend. Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de Inspecteur een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd met het verzoek de aangifte uiterlijk 8 september 2010 in te dienen. Bij brief van 8 oktober 2010 heeft de Inspecteur een aanmaning verstuurd en verzocht de aangifte vóór 22 oktober 2010 in te dienen.
2.3.
Op 4 november 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2008 en 2009. Op 18 april 2012 heeft belanghebbende alsnog een aangiftebiljet ingediend. Bij brief van 24 april 2012 heeft de controlemedewerker belanghebbende vragen gesteld over onder meer de aansluiting tussen de financiële administratie, jaarstukken en aangiften.
In het controlerapport is de winst na correctie als volgt berekend:
Verlies vof volgens aangifte
€ 78.180
Correctie aansluitverschillen
€ 2.600
Correctie bijzondere last
€ 24.000
Correctie huurkosten
€ 19.829
Correctie autokosten
€ 6.605
Correctie autokosten privé gebruik
€ 18.982
Correctie kas en inbreng
€ 22.000
Correctie advieskosten
€ 2.000
Correctie giften
€ 4.500
Correctie verzekeringskosten
€ 6.638
Correctie loonkosten
€ 76.613
Correctie opbrengsten
€ 100.000
Correctie stakingswinst
€ 110.000
Totale correcties
€ 393.767
Winst na correctie
€ 315.587
2.4.
In het controlerapport staat vermeld dat de omzet van het vierde kwartaal op basis van het kasstelsel in 2010 is verantwoord, omdat in september in verband met een onderzoek de uitbetaling van kinderopvangtoeslag tijdelijk was stopgezet. De in de financiële administratie verantwoorde omzet voor het jaar 2009 bedroeg € 304.514. Uitgaande van de verklaring van de firmanten, is hieruit geconcludeerd dat dit de omzet voor de eerste drie kwartalen betrof en is de omzet over het vierde kwartaal geschat op € 100.000.
2.5.
In het beroepschrift bij de Rechtbank heeft belanghebbende gesteld dat de omzet over het vierde kwartaal in de BV is verantwoord.
2.6.
Uit een door belanghebbende opgesteld Excel-overzicht volgt dat in het vierde kwartaal 81.412 uren kinderopvang zijn verzorgd. De aan de vof toekomende provisie bedraagt € 1,29 per uur opvang.
2.7.
Aan belanghebbende is vervolgens een aanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.299 opgelegd en een vergrijpboete van € 17.922. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Bij uitspraken op bezwaar is de correctie goodwill verminderd met 75% tot € 27.500. De aanslag is vervolgens verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.318. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de vergrijpboete vernietigd.
2.8.
De Rechtbank heeft in navolging van het standpunt van partijen de correctie stakingswinst geheel laten vervallen en het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Winst uit onderneming:
Winstaandeel
€ 83.296
MKB-vrijstelling
-/- € 8.275
Zelfstandigenaftrek
-/- € 4.488
€ 70.533
Loon IFA BV
€ 27.618
Totaal inkomen box 1
€ 98.151
Scholingsuitgaven
-/- € 2.700
Belastbaar inkomen box 1
€ 95.451

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de winst over het vierde kwartaal 2009 terecht met € 100.000, waarvan 50% aan belanghebbende is toegerekend, is gecorrigeerd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Uitsluitend de correctie van € 100.000, waarvan de helft is toegerekend aan belanghebbende, is nog in geschil.
Uit de specificaties voor de gastouders blijkt dat de omzet niet meer is geweest dan € 75.000.
Ik wil met name in overleg met de Ontvanger over een betalingsregeling. Maar het lukt niet om in gesprek te komen.
De Inspecteur:
Ik ben niet bevoegd voor de invordering. Ik ben bereid om zo spoedig mogelijk een gesprek te organiseren met de Ontvanger.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag in die zin dat de correctie van € 50.000 vervalt met dienovereenkomstige aanpassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.1.
Belanghebbende is op of omstreeks 27 februari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2009. De aangifte diende uiterlijk 1 april 2010 te zijn ingediend. Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de Inspecteur een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd met een uiterste termijn van 8 september 2010. Bij brief van 8 oktober 2010 is aan belanghebbende een aanmaning verstuurd met het verzoek vóór 22 oktober 2010 de aangifte in te dienen. Belanghebbende heeft op 18 april 2012 een aangiftebiljet ingediend.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte gedaan. Het op 18 april 2012 ingediende aangiftebiljet kan niet als zodanig worden aangemerkt.
4.3.
Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt – indien de vereiste aangifte niet is gedaan – het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat op belanghebbende de verzwaarde bewijslast rust (overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Hoogte van de aanslag
4.4.
De Inspecteur heeft de winst over het vierde kwartaal van 2009 met € 100.000 gecorrigeerd. Vaststaat dat geen omzet over het vierde kwartaal in 2009 in de financiële administratie van de vof is verantwoord, terwijl er in die periode wel bemiddeling heeft plaatsgevonden voor gastouderopvang. De Inspecteur heeft de omzet geschat op basis van de resultaten van de eerste drie kwartalen van 2009. Uit het onder 2.6 vermelde door belanghebbende gemaakte overzicht van verzorgde uren kinderopvang over de periode oktober t/m december 2009 en rekening houdend met een standaardvergoeding van € 1,29 per uur, volgt een omzet van € 108.401. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de omzet over het vierde kwartaal in totaal € 71.296,33 zou bedragen, zij het dat zij meent dat ook nog recht bestaat op aftrek van kosten tot een bedrag van € 75.000.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de door haar overgelegde gegevens niet overtuigend heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag na vermindering bij de uitspraak van de Rechtbank onjuist is. Belanghebbende heeft diverse overzichten verstrekt, maar daaruit kan niet worden afgeleid hoe hoog de daadwerkelijke omzet over het vierde kwartaal 2009 is geweest. Dit betekent dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat verzuimd is om rekening te houden met kosten tot een bedrag van € 25.000 per maand (totaal: € 75.000). Het Hof is van oordeel dat belanghebbende op geen enkele wijze een onderbouwing daarvan heeft verstrekt. Ook de stelling van belanghebbende dat nu een deel van de debiteuren nog steeds niet heeft betaald, er sprake is van oninbare debiteuren waarvoor een afwaardering op de balanspost dan wel een voorziening mag worden gevormd, is op geen enkele wijze onderbouwd. Het enkele feit dat in 2016 nog niet is betaald, zegt niets over de toestand op balansdatum. Ook op deze punten heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.
4.6.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de aanslag moet zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, door de wijze waarop hij de omzet over het vierde kwartaal heeft bepaald, niet is uitgegaan van een onredelijke schatting, mede in het licht van de door belanghebbende zelf verstrekte overzichten over de uren opvang in het vierde kwartaal.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 december 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.