Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellante 2] , bijgestaan door mr. Mikkers
- Mevrouw [meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder (hierna: de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder).
3.De beoordeling
(…) tegen de achtergrond van de jurisprudentie van de Hoge Raad – zie onder meer HR 12 juni 2009, LJN BH7357 – geen reden bestaat om in dit geval in weerwil van de imperatieve afwijzingsgrond te besluiten tot hernieuwde toepassing van de regeling binnen de termijn van tien jaar. Verwezen wordt voorts naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 2013, BY0964 en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Wuisman en de naar aanleiding van laatstvermelde uitspraak gestelde kamervragen en het antwoord van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 april 2013 (2013Z04035). De door [betrokkene] bepleite analoge toepassing van artikel 288 lid 3 Fw wordt afgewezen, omdat het de rechter niet vrijstaat af te wijken van de door de wetgever bewust gemaakte keuze voor de imperatieve afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Fw. Het verzoek van [betrokkene] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling is reeds op grond van het voorafgaande niet toewijsbaar.