In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 27 september 2016 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De appellante, die psychische problemen had, had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd dat haar problemen beheersbaar waren en dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek te goeder trouw was geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellante niet in staat was om de aard en ontstaansgeschiedenis van haar schulden te verduidelijken. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzoek van de appellante om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, onder aanvulling van de gronden.