ECLI:NL:GHSHE:2016:5563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200.200.443/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis betreffende tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging met twee jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 27 september 2016 het verzoek van de bewindvoerder om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, toegewezen op grond van het niet nakomen van verplichtingen door de appellant. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om voortzetting van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2016 is de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet naar behoren heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht en andere verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat de appellant recentelijk wel zijn sollicitatieplicht is nagekomen en dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft daarom besloten om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van twee jaar, tot 4 maart 2019, en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de regeling afgewezen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 december 2016
Zaaknummer : 200.200.443/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/151 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 september 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, voor zover rechtens vereist opnieuw rechtdoende, met verbetering of aanvulling van de gronden, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Gijzen,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 september 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 28 oktober 2016 en 17 november 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 november 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoeder, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan, blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 4 maart 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd.
“De schuldenaar is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 4 juni 2015, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Ook op brieven en verslagen van de bewindvoerder, waarin te lezen staat dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt, heeft de schuldenaar niet dan wel niet adequaat gereageerd.
(…)
Van de schuldenaar wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet,
verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder
of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Ter zitting is gebleken dat ook na het versturen van de onderhavige voordracht tot tussentijdse beëindiging er niets van schuldenaar is vernomen. Schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij al van jongs af aan moeite heeft om aan verplichtingen te voldoen die hem worden opgelegd. Momenteel staat hij op de wachtlijst voor psychische hulp.
(…)
Schuldenaar is meermaals gewezen op de verplichtingen die gelden tijdens een
schuldsaneringstraject. Dit is in het minnelijk traject aan de orde geweest, zo ook tijdens de
toelatingszitting bij de rechtbank alsmede tijdens het huisbezoek door de bewindvoerder. De
schuldenaar had zich derhalve voor toelating al moeten afvragen of hij een schuldsaneringstraject tot een goed einde zou kunnen brengen, gezien de psychische problematiek die hij zou hebben. Het had derhalve op zijn pad gelegen om op voorhand hulp te zoeken. Een schuldsaneringstraject is er namelijk primair voor bedoeld om zoveel mogelijk te sparen voor de schuldeisers.
(…)
De schuldenaar wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenaar, om aan de
sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten
en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De schuldenaar heeft weliswaar een baan maar werkt niet fulltime. Vanaf het begin van de schuldsanering is
schuldenaar gewezen op zijn aanvullende sollicitatieplicht. De schuldenaar heeft echter
slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder.
Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate heeft
gesolliciteerd.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de schending van de informatieplicht: uit de overweging van het vonnis van de rechtbank blijkt dat hiermee bedoeld wordt de schending van de spontane inlichtingenplicht. Er wordt echter niet toegelicht in welk opzicht [appellant] de spontane inlichtingenplicht heeft geschonden. Zonder nadere motivering kan derhalve het oordeel van de rechtbank, dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de spontane inlichtingenplicht, volgens [appellant] geen stand houden. Ten aanzien van de schending van de sollicitatieplicht: het is juist dat appellant maandelijks vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen en dat dat niet is gebeurd. Het is echter op dit punt dat [appellant] van mening is dat dit hem niet toegerekend kan worden. [appellant] werkt voor 30 uur per week wisselende diensten bij Hotel Rolduc, zijnde onregelmatige nacht-, ochtend- en middagdiensten en vaak onregelmatige, kortere tussendiensten. [appellant] heeft kortom een zeer onregelmatig werkrooster, als gevolg waarvan het nagenoeg onmogelijk is om naast deze baan nog ander werk te vinden, want elk ander werk zal toch binnen een bepaald tijdsbestek verricht dienen te worden. Onder deze omstandigheden is het gerechtvaardigd de vraag te stellen of het niet solliciteren naar werk voor slechts zes uur per week (de standaard is immers 36 uur per week) aan [appellant] toerekenbaar, want verwijtbaar, is. Daar komt nog bij, dat de beschermingsbewindvoerder van [appellant] zelfs meer gelden afdraagt dan ingevolge het vrij te laten bedrag (VTLB) verplicht is. De (schuldsanerings-) bewindvoerder zal dit kunnen beamen. Voorts heeft [appellant] in eerste aanleg betoogd dat hij op een wachtlijst staat voor psychische hulp. Uit de verklaring van de huisarts in productie 2 blijkt dat dit sinds 5 april 2016 het geval is en dat er een verdenking bestaat van ADD (Attention Deficit Disorder). De symptomen van ADD zijn in ieder geval vrijwel één op één op [appellant] toepasbaar. In productie 3 overlegt [appellant] een verklaring d.d. 23 juni 2011 van Sociaal psychiatrisch verpleegkundige H. Meessen, waaruit blijkt dat de symptomen waarvoor appellant tot die datum onder behandeling is geweest, overeenkomen met de symptomen die kenmerkend zijn voor ADD. [appellant] is er sindsdien vanuit gegaan genezen te zijn en dat er ook bij de aanvang van de schuldsaneringsregeling geen psychische problematiek aan de orde was. Bovendien bepaalt Bijlage IV van het toepasselijke procesreglement dat een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Daar is sprake van: [appellant] heeft werk en staat onder beschermingsbewind. Het door de rechtbank gemaakte verwijt is dan ook misplaatst. Nadien heeft [appellant] evenwel moeten vaststellen dat zijn vroegere problemen terug kwamen c.q. viel het hem pas toen op, dat bepaalde problemen reeds langere tijd terug waren gekeerd. Meer en meer is er in de loop der tijd opnieuw een chronische chaos in het huishouden en dagelijks leven binnengeslopen. Net als voorheen krijgt [appellant] het steeds moeilijker voor elkaar om bepaalde zaken te regelen en heeft hij al moeite genoeg om zijn 30-urige baan te behouden. Het nalaten van solliciteren of inzicht in het belang daarvan en de noodzaak daartoe gaan daarmee hand in hand. Ze hangen samen met de psychische toestand waarin [appellant] verkeert. Het is ook om deze reden dat [appellant] van mening is dat het niet solliciteren hem niet kan worden toegerekend. Het kan [appellant] volgens hem niet verweten worden aan een ziekte of gebrek te lijden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij ten aanzien van zijn op ADD gelijkende klachten op korte termijn een diagnose wil zodat hij eventueel medicatie kan gaan gebruiken. Hij hoopt hierdoor dan meer rust in zijn hoofd te krijgen en zijn zaken beter op orde te hebben. Voorts geeft [appellant] aan dat zijn schoonzus hem voortaan bij zijn sollicitaties zal gaan ondersteunen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Door [appellant] wordt gesteld dat het hem niet toe- c.q. niet aangerekend kan worden dat hij zich niet houdt aan de regels van de schuldsanering. Zoals toegevoegd in productie 2 zijn met [appellant] bij toelating WSNP de regels schuldsanering en de regels sollicitatieplicht besproken. [appellant] heeft deze regels zelf ondertekend. Bij het huisbezoek zijn deze regels en de bij productie 2 toegevoegde hand-out “Informatie” nogmaals besproken. [appellant] stelt voorts dat hij door zijn wisselende diensten niet aanvullend kan solliciteren. Echter [appellant] kan gewoon solliciteren naar een baan waarin hij 36 uur kan werken of kan solliciteren naar een baan met aanvullende werkzaamheden zoals vakkenvuller of het aannemen van een folderwijk, zoals ook gesteld in de verslagen, maar waaraan [appellant] geen gehoor geeft. [appellant] heeft in juni 2015 een waarschuwingsbrief ontvangen van de rechtbank. Het is bij bewindvoerder voorts onbekend waarom de beschermingsbewindvoerder meer afdraagt dan ingevolge het VTLB verplicht is. Halfjaarlijks wordt aan de beschermingsbewindvoerder het VTLB medegedeeld. Er is inderdaad een verklaring afgegeven door de huisarts. Echter uit niets blijkt dat [appellant] is geplaatst op een wachtlijst en waar deze zou zijn. Onbekend is ook wat de status is van de behandeling c.q. wachtlijst. Verder had [appellant] ook eerder in deze actie kunnen ondernemen. De actie is pas ondernomen nadat aankondiging einde WSNP was afgegeven. De bewindvoerder is evenals de rechtbank dan ook van mening dat [appellant] voldoende kansen heeft gehad om aan zijn verplichtingen jegens de WSNP te voldoen. Hij heeft deze kansen, ondanks herhaald aangeven, niet benut. Voorts vraagt de bewindvoerder zich af waarom de steun van de zus van [appellant] niet eerder is ingeroepen. Ondanks eerdere steun van moeder lukte het [appellant] ook niet om zijn sollicitaties en informatie aan te leveren. Als [appellant] de bewindvoerder eerder had laten weten niet aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen had hij ook eerder verwezen kunnen worden naar een hulpverlenende instantie. Verder zijn er bij bewindvoerder in september en oktober wel sollicitaties ontvangen, maar geen bewijzen van inschrijving bij uitzendbureaus. Om deze redenen is de bewindvoerder van mening dat de overweging van de rechtbank deze schuldsanering tussentijds te beëindigen gehandhaafd dient te worden.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij niet onwelwillend staat tegenover een voortzetting van de schuldsaneringsregeling, maar dan wel met een verlenging. De rechter-commissaris zag hier evenwel geen heil in. Daarbij geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] thans wel conform de richtlijnen van de schuldsaneringsregeling aanvullend solliciteert, maar dat het maar de vraag is of [appellant] dit vol gaat houden.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat het beschermingsbewind naar behoren verloopt. Zo vraagt [appellant] bijvoorbeeld nooit om extra gelden. Voorts geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat er op de beheerrekening inmiddels een bedrag van circa € 2.000,00 staat. Tot slot merkt de beschermingsbewindvoerder op dat het vanuit de schuldeisers bezien, nu er immers voldoende aflossingscapaciteit is, jammer zou zijn als de schuldsaneringsregeling thans zou eindigen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks zowel in zijn beroepschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatieplicht gedurende een lange periode niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu hij zowel door de bewindvoerder als door de rechter-commissaris meerdere keren op deze tekortkoming is gewezen en daarbij bovendien is gewaarschuwd voor de gevolgen die een continuatie van deze tekortkoming voor het welslagen van zijn schuldsaneringsregeling zou kunnen hebben. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat [appellant] lang heeft gewacht met het laten diagnosticeren en daarop eventueel laten behandelen van zijn op ADD gelijkende klachten, temeer nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf de verwachting heeft uitgesproken dat een eventuele behandeling van zijn klachten hem meer rust zal bieden waardoor hij beter in staat zal zijn om zijn zaken, waaronder een adequate nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, beter op orde te krijgen en te behouden.
3.10.3.
Daar staat tegenover dat [appellant] thans, zij het recent, naast zijn huidige arbeidsbetrekking op een juiste wijze invulling geeft aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatieplicht, hij een behandeling voor zijn op ADD gelijkende klachten heeft gezocht en dat er geen sprake is van een boedelachterstand dan wel van nieuwe schulden. Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van twee jaren, teneinde [appellant] daarmee een
allerlaatstekans te geven gedurende deze verlenging
alleuit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de (aanvullende) sollicitatieverplichting, na te komen. Het hof wijst [appellant] er daarbij nogmaals op dat hij zich daarbij stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat hij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellant] , voor zover hij dit heeft nagelaten, met voortvarendheid bewijsstukken aan de bewindvoerder over te leggen waaruit blijkt dat hij staat ingeschreven bij (tenminste) vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Daarbij dient [appellant] steeds kopieën van zijn sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.11.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
aan de [adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met 24 maanden, derhalve tot 4 maart 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.