3.1.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. a) [appellant] exploiteert sinds 1 januari 1972 een eenmanszaak in [plaats] .
b) [appellant] heeft bij [Versicherungs AG] Versicherungs AG (hierna: [Versicherungs AG] ) een gecombineerde arbeidsongeschiktheids- en levensverzekering afgesloten met ingang van 1 april 1992. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden was het niet mogelijk om de twee verzekeringen los van elkaar te beëindigen.
c) [appellant] heeft naast de gecombineerde arbeidsongeschiktheids- en levensverzekering bij [Versicherungs AG] tevens een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij [verzekeringsgroep] gehad.
d) In een brief gedateerd 16 september 2003 (prod. 13 van [appellant] ten behoeve van comparitie in eerste aanleg) heeft [bank] Bank eG (hierna: de bank), aan welke bank de aanspraak op een eventuele uitkering aan [appellant] uit hoofde van de levensverzekering was gecedeerd, aan [Versicherungs AG] bericht dat de (gecombineerde) verzekering per 31 december 2003 wordt opgezegd. Reden hiervoor was dat [appellant] de hiervoor verschuldigde premies over de maanden mei tot en met augustus 2003 niet had betaald. [Versicherungs AG] heeft niet betaalde premies verrekend.
e) Op 9 december 2002 heeft [appellant] een aanvraag voor een bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen ingediend. Op 29 april 2003 heeft hij een tweede gelijkluidende aanvraag ingediend. Aanvankelijk heeft de gemeente die aanvragen afgewezen, laatstelijk bij besluit op bezwaar van 16 september 2003.
Nadat [appellant] tegen dat besluit in beroep was gegaan, heeft de rechtbank bij vonnis van 16 december 2003 bepaald dat de gemeente aan [appellant] een bedrijfskrediet van € 150.000,00 ter beschikking diende te stellen. Dit krediet is vervolgens op 22 januari 2004 aan [appellant] (via een verrekening bij de notaris) ter beschikking gesteld. Bij besluit van 29 oktober 2004 is het bedrijfskrediet verhoogd tot € 165.216,00. Bij ambtshalve besluit van 3 mei 2005 is van dit bedrijfskrediet € 14.520,34 om niet aan [appellant] toegekend. Van het om niet aan [appellant] toegekende bedrijfskrediet zag € 5.745,00 op kosten voor arbeidsongeschiktheids-verzekeringen in 2003.
aanvraag bijzondere bijstand
f) Omdat zijn aanvragen voor het hiervoor bedoelde bedrijfskrediet door de gemeente aanvankelijk werden afgewezen, heeft [appellant] op 8 augustus 2003 tevens een aanvraag ingediend voor het verlenen van bijzondere bijstand voor (onder andere) de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bij [Versicherungs AG] en [verzekeringsgroep] voor de periode van 5 december 2002 tot en met 31 december 2004. Bij besluit van 23 september 2003 heeft de gemeente deze aanvraag afgewezen.
g) Het tegen dat besluit door [appellant] ingediende bezwaar is ongegrond verklaard. Vervolgens is [appellant] in het daartegen door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat beroep zag op de bij [Versicherungs AG] en [verzekeringsgroep] afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vast was komen te staan dat de betreffende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen per 1 januari 2004 zijn komen te vervallen en dat de kosten van de in 2003 door [appellant] betaalde premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen met de uitkering om niet (zie hiervoor 3.1. onder e) al aan hem waren vergoed.
h) De Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) heeft tot slot bij uitspraak van 20 januari 2009 (prod. 2 inleidende dagvaarding) beslist dat de weigering van bijzondere bijstand voor zover betrekking hebbende op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van [verzekeringsgroep] en [Versicherungs AG] (het besluit van 23 september 2003) moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig. En voorts dat bij besluit op bezwaar van 23 augustus 2006 het besluit van 23 september 2003 ten onrechte is gehandhaafd.
i. i) [appellant] heeft in kort geding (voor zover hier van belang) gevorderd de gemeente te veroordelen tot betaling van € 25.000,00 als voorschot op een door de gemeente aan hem te betalen schadevergoeding op grond van de onrechtmatige besluiten van
23 september 2003 en 23 augustus 2006. De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht heeft die vordering bij vonnis van 3 april 2009 (prod. 6 inleidende dagvaarding) afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] de hoogte van het door hem gevorderde voorschot niet aannemelijk heeft gemaakt, dat het aannemelijk is dat de schade beduidend lager zal zijn dan door [appellant] berekend en dat om die reden niet wordt ingezien dat [appellant] een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft. Naar aanleiding van het door [appellant] tegen dit vonnis aangetekende hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 30 maart 2010 (prod. 6 inleidende dagvaarding) het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] de gemeente te veroordelen tot betaling van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten (inclusief de nakosten).
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Als gevolg van het onrechtmatige besluit van 23 september 2003 waarbij zijn aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van premie van (onder andere) de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij [Versicherungs AG] is afgewezen, heeft hij de gecombineerde verzekering moeten beëindigen waardoor hij schade heeft geleden. [appellant] kan de exacte schade niet vaststellen. Dat moet volgens hem gebeuren door een actuaris. Reden waarom hij veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat vordert.
3.2.3.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.