Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/292836/HA ZA 14-959)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van 10 september 2015;
- de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 24 november 2015;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 26 januari 2016;
- het schriftelijk pleidooi op 22 maart 2016; beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. [geïntimeerde] heeft bij zijn pleitnota tevens een productie gevoegd en zijn eis verminderd.
3.De beoordeling
primairte bevelen het Benelux woordmerk [merknaam 1] met nummer [woordmerknummer 1] voor klassen 14, 18 en 25 en het Benelux woordmerk [merknaam 1] met nummer [woordmerknummer 2] voor klassen 3, 9, 16, 35 en 41 binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis over te dragen aan [geïntimeerde] , zulks door indiening van een daartoe strekkende akte bij het BBIE, en te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis strekt tot toestemming en medewerking van [appellante] tot overdracht van deze merken, waarmee [geïntimeerde] de overdracht zelfstandig kan bewerkstelligen indien [appellante] in gebreke blijft aan het hier gegeven bevel te voldoen;
subsidiairde doorhaling te bevelen van het Benelux woordmerk [merknaam 1] met nummer [woordmerknummer 1] voor klassen 14, 18 en 25 en het Benelux woordmerk [merknaam 1] met nummer [woordmerknummer 2] voor klassen 3, 9, 16, 35 en 41 in het register van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom;
op voorwaarde datoverdracht van de merken aan [geïntimeerde] wordt bevolen als hierboven gevorderd uit hoofde van het in deze te wijzen vonnis;
€ 10.000,00 per dag of keer, zulks ter vrije keuze van [geïntimeerde] , dat de betreffende gedaagde in gebreke blijft of in strijd handelt met het onder II. IV. en/of VI. gevorderde;
voor het overige” vordert en daar dus ook de afwijzing van de gevorderde overdracht van de merkinschrijvingen, van het verbod van gebruik van het teken door [appellante] en van het voorschot op schadevergoeding onder vallen, begrijpt het hof (evenals kennelijk [appellante] ) het incidentele appel aldus dat het [geïntimeerde] enkel gaat om de door de rechtbank toegepaste proceskostenbegroting. [geïntimeerde] heeft immers geen grieven aangevoerd tegen de oordelen waarbij zijn overige vorderingen werden afgewezen en hij heeft evenmin geconcludeerd tot toewijzing alsnog van al zijn vorderingen.
Je vermeldt in je mail dat wij niets kunnen doen met de merknaam [merknaam 1] . Dit is niet juist, deze is wel degelijk op onze naam geregistreerd.” Daarmee maakte [appellante] aan [geïntimeerde] duidelijk dat zij zich mogelijk op haar merkrechten zou gaan beroepen. Dat deed [appellante] vervolgens ook. Een maand later sommeerde zij Jumbo immers om het merkgebruik te staken;
“Cliënte respecteert uw samenwerking met [merknaam 1]”. En voor wat betreft de sommatie van [appellante] jegens de producent van het t.v.-programma “ [merknaam 1] : Stylist van het Zuiden” is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellante] wist dat [geïntimeerde] in dat televisieprogramma zijn eigen kledinglijn op de markt bracht;
Allereerst is de discussie omtrent een (al dan niet) depot te kwader trouw, een discussie tussen cliënte en (…) de heer [merknaam 1] . U bent daarbij geen partij en kunt dit argument in onderhavig geschil dan ook niet voeren. Bovendien is er ten aanzien van voornoemde discussie (nog) geen rechterlijke uitspraak waarin is geoordeeld dat de depots van cliënte te kwader trouw zijn verricht en/of de merken van cliënte zijn vernietigd. Vooralsnog dienen de merken dan ook geldig te worden geacht.” Ook volgens [appellante] bestaat dus samenhang tussen haar handhavingsacties waarbij zij zich op haar merkrechten beroept en de door [geïntimeerde] aan de rechter voorgelegde vraag of de merkdepots te kwader trouw door [appellante] zijn verricht. [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat [appellante] concreet handhaafde en dat
Janssen heeft daarentegen wel het merkdepot gebruikt om het gebruik door [geïntimeerde] van het merk [merknaam 1] te beletten door kort gezegd Jumbo te sommeren de verkoop van het juichpak met het merk [merknaam 1] te staken.” (vs 3 juni 2015, 3.18). Dit staat dus tussen partijen vast.
er zomaar van door mocht gaan met zijn persoonsnaam”, juist omdat [geïntimeerde] in zijn levensonderhoud voor een groot deel afhankelijk is van de commerciële exploitatie van zijn naam.