In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag van de moeder over haar minderjarige kind is beëindigd en de Raad voor de Kinderbescherming (de GI) is benoemd tot voogd. De moeder heeft verzocht om de grootvader moederszijde met de voogdij over het kind te belasten. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2016, waarbij de moeder, de raad en de GI zijn gehoord. De moeder stelt dat de rechtbank onvoldoende heeft onderzocht of de grootvader moederszijde geschikt is als voogd en dat hij een belangrijke rol speelt in het leven van het kind. De GI en de raad zijn van mening dat het in het belang van het kind is dat de GI als neutrale voogd wordt aangesteld, om mogelijke loyaliteitsconflicten te voorkomen. Het hof heeft de argumenten van de rechtbank, de GI en de raad overgenomen en is van oordeel dat de benoeming van de GI tot voogd in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de GI is benoemd tot voogd over het kind.