ECLI:NL:GHSHE:2016:5523

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200.196.634/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag van de moeder over haar minderjarige kind is beëindigd en de Raad voor de Kinderbescherming (de GI) is benoemd tot voogd. De moeder heeft verzocht om de grootvader moederszijde met de voogdij over het kind te belasten. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2016, waarbij de moeder, de raad en de GI zijn gehoord. De moeder stelt dat de rechtbank onvoldoende heeft onderzocht of de grootvader moederszijde geschikt is als voogd en dat hij een belangrijke rol speelt in het leven van het kind. De GI en de raad zijn van mening dat het in het belang van het kind is dat de GI als neutrale voogd wordt aangesteld, om mogelijke loyaliteitsconflicten te voorkomen. Het hof heeft de argumenten van de rechtbank, de GI en de raad overgenomen en is van oordeel dat de benoeming van de GI tot voogd in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de GI is benoemd tot voogd over het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 december 2016
Zaaknummer : 200.196.634/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/217554 / FA RK 16-565
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Verkoeijen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord-Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 mei 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2016, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van het door de moeder aangevoerde, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat grootvader moederszijde met het gezag over de hierna te noemen minderjarige wordt belast.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2016, heeft de GI (naar het hof begrijpt:) verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Verkoeijen;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Aan de heer [grootvader moederszijde] (hierna: de grootvader moederszijde), is bijzondere toegang tot de zitting verleend. De grootvader moederszijde is tevens door het hof als informant gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 2 september 2016 ingediend door mr. Verkoeijen;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 26 oktober 2016, ingediend door mr. Verkoeijen;
  • de door mr. Verkoeijen overgelegde verslagen van Anacare inzake de bezoekregelingsbegeleiding;
  • de ter zitting door mr. Verkoeijen overgelegde brief van Moveoo maatschappelijke opvang;
  • de ter zitting door de raad overgelegde brief van de GI d.d. 3 maart 2016, waarin de GI zich bereid verklaard om de voogdij over de hierna te noemen minderjarige te aanvaarden.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is, op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 oktober 2012 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 oktober 2016.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 maart 2015 uit huis geplaatst in een pleeggezin. [minderjarige] verblijft sinds voorjaar 2015 in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing – voor wat betreft de benoeming van de GI tot voogdes over [minderjarige] – niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft de optie om de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] te belasten onvoldoende onderzocht. Voorts motiveert de rechtbank niet dan wel onvoldoende waarom het niet in het belang van [minderjarige] is dat de grootvader moederszijde met de voogdij over hem wordt belast. Door de moeder en de grootvader moederszijde is meerdere malen aangegeven dat de grootvader moederszijde een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] speelt, onder meer bij de omgangscontacten. De moeder acht het dan ook passend om de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Het contact tussen de moeder en de grootvader moederszijde is goed. De moeder, althans mr. Verkoeijen heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat in de stukken veel dingen over het verleden zijn geschreven, die inmiddels zijn achterhaald. De moeder stelt dat zij een enorme groei heeft doorgemaakt, hetgeen ook uit de ter zitting overgelegde brief van Moveoo volgt. De moeder is echter van mening dat haar positieve ontwikkeling niet door de instanties wordt gezien. De moeder heeft voorts verklaard dat zij in de toekomst een thuisplaatsing van [minderjarige] beoogt en zij uiteindelijk weer met het gezag over [minderjarige] wil worden belast. De moeder begrijpt dat dit thans een brug te ver is en dat deze stappen gefaseerd moeten worden genomen, waarbij de eerste stap zou zijn dat de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De GI acht het niet in het belang van [minderjarige] en de moeder dat de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. De grootvader moederszijde heeft een belangrijke ondersteunde functie voor de moeder. De GI is van mening dat het in het belang van de moeder is dat de grootvader moederszijde deze ondersteunde rol voor haar kan blijven vervullen. Voorts is de GI van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat de grootvader moederszijde de grootvaderrol kan blijven vervullen, in plaats van de opvoeder van [minderjarige] te worden. De GI verwacht dat wanneer de grootvader moederzijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast, de positieve relatie tussen de moeder en de grootvader moederszijde wordt verbroken. De grootvader moederszijde zal dan in het belang van [minderjarige] lastige en moeilijke beslissingen moeten nemen en keuzes moeten maken die tegen de wil van de moeder zijn. Ge grootvader moederszijde heeft in het verleden tijdens de netwerkscreening verklaard dat hij geen invloed op de moeder heeft. Voorts is het de grootvader moederszijde in het verleden niet gelukt om de moeder ten tijde van grote zorgen rondom [minderjarige] te sturen noch om [minderjarige] daarin te beschermen/veilig te stellen. De GI heeft verder de ervaring dat de onderlinge relaties in dit gezinssysteem zich kenmerken door aantrekken en afstoten. Momenteel is het onderlinge contact tussen de moeder en de grootvader moederszijde goed, maar gezien de vele wisselingen in het verleden is het niet ondenkbaar dat dit wijzigt.
De GI voert verder aan dat uit de stukken van de raad en de GI afdoende blijkt dat de optie om de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] te belasten is onderzocht. De GI heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat rust en stabiliteit voor [minderjarige] dienen te worden gewaarborgd. De GI dient daarom met de voogdij over [minderjarige] te worden belast. De GI is van mening dat op dit moment het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de raad voor de meest stabiele situatie voor [minderjarige] heeft gekozen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er in het verleden van tijd tot tijd problemen zijn geweest tussen de moeder en de grootvader moederszijde. Indien de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast dan kunnen er bij het nemen van beslissingen strubbelingen tussen de moeder en de grootvader moederszijde ontstaan. Daarbij komt dat de grootvader moederszijde in een eerder door de raad uitgevoerde netwerkscreening heeft verklaard dat hij geen invloed op de moeder heeft. De raad heeft bij zijn beslissing hier rekening mee gehouden. De raad heeft voorts geconstateerd dat de grootvader moederszijde belangrijk is voor [minderjarige] en de raad wil die rol waarborgen. De raad heeft er daarom voor gekozen om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De huidige situatie is – naar de mening van de raad – de situatie waarin alles het beste tot zijn recht komt voor [minderjarige] .
3.8.
De grootvader moederszijde heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat bij de beslissing van de raad zijn verleden een grote rol heeft gespeeld. De grootvader moederszijde constateert een stijgende lijn in de ontwikkeling van de moeder. De grootvader moederszijde heeft voorts verklaard dat hij de grootvader van [minderjarige] wil zijn en niet zijn opvoeder. De grootvader moederszijde is van mening dat de opvoeding bij de moeder ligt en hij de moeder alleen advies kan geven. De grootvader moederszijde zou graag van de raad bewijs willen zien van de noodzaak om [minderjarige] uit huis te plaatsen; de grootvader moederszijde heeft dit bewijs tot op heden nog niet gezien.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van de moeder niet is gericht tegen de beëindiging van haar ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Het hoger beroep van de moeder richt zich enkel tot de benoeming van de GI tot voogdes.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:275 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank in geval van beëindiging van het ouderlijk gezag een voogd over de minderjarigen indien de andere ouder het gezag niet voortaan alleen uitoefent. Het hof stelt vast dat de vader [minderjarige] niet heeft erkend en ook niet mede met het gezag over [minderjarige] was belast. De moeder heeft verzocht om de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en na eigen waardering en onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het belangrijk is dat er een neutrale persoon met de voogdij over [minderjarige] dient te worden belast. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat zowel de rechtbank als de raad en de GI er blijk van hebben gegeven bij de beslissing omtrent de voogdij over [minderjarige] , de optie om de grootvader moederszijde met de voogdij te belasten hebben afgewogen tegen de optie van de benoeming van de GI tot voogdes. Het hof acht de argumenten van de rechtbank, de raad en de GI om de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] steekhoudend en maakt deze tot de zijne. Het hof is van oordeel dat voorkomen dient te worden dat de grootvader moederszijde vanwege een mogelijk loyaliteitsconflict en onder druk van de moeder niet steeds die beslissingen neemt die het belang van [minderjarige] het meest dienen. De verhouding tussen de moeder en de grootvader moederszijde is in het verleden ambivalent geweest en kenmerkt zich door aantrekken en afstoten. Op dit moment is sprake van een goede relatie tussen de moeder en de grootvader moederszijde en vormt de grootvader moederszijde een belangrijke ondersteunde rol voor de moeder; benoeming van de grootvader moederszijde tot voogd over [minderjarige] zou deze ondersteunde rol in gevaar brengen, hetgeen het hof niet in het belang van de moeder en [minderjarige] acht.
3.9.4.
Voorts is het hof uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder en de grootvader moederszijde van mening zijn dat [minderjarige] (uiteindelijk) bij de moeder dient op te groeien. Het hof is van oordeel dat wanneer de grootvader moederszijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast dit het risico met zich brengt, dat anders dan thans in het belang van [minderjarige] zou zijn, ingezet gaat worden op een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Om daarin voor [minderjarige] de noodzakelijke bescherming in te bouwen, zou (permanent) een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk zijn en zou er voor [minderjarige] voortdurend sprake zijn van onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht.
3.10.
Het vorenstaande maakt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 mei 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.