Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/195461/HA ZA 14-507)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van 17 juli 2015;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
"Betalingsregeling [appellante] ".[geïntimeerde] is gestopt met de aflossingen voor [appellante] , zo voert hij aan, toen zij deze niet meer aan hem vergoedde.
" [geïntimeerde] heeft, onder verwijzing naar diverse schriftelijke verklaringen, gemotiveerd betwist dat hij de bankpas met pincode van zijn zus heeft ontvangen en voorts betwist dat hij deze heeft gebruikt om geld van de rekening van [appellante] te pinnen dat vervolgens te verduisteren".
"Het is inderdaad vreemd dat er een bedrag van € 4.000 is opgenomen. Het kan niet anders zijn dan dat dhr. [geïntimeerde] daartoe een machtiging heeft vervalst."
"Verder wijst de rechtbank op het wezenlijke en door [appellante] onverklaarde verschil in haar stelling in de dagvaarding, dat [geïntimeerde] één bankpasje van haar in bezit zou hebben, terwijl zij ter comparitie na antwoord heeft verklaard dat op verzoek van [geïntimeerde] [appellante] een nieuwe bankpas moest vragen en dat die bankpas vervolgens ook door [geïntimeerde] is verkregen". [appellante] voert aan dat zij in opdracht van [geïntimeerde] in 2008 een nieuwe pinpas heeft aangevraagd omdat de oude stuk was en dat [geïntimeerde] ook die nieuwe pinpas heeft gekregen.
"Verder is opmerkelijk dat de schriftelijke verklaringen van [een nicht van appellante] van 13 februari 2014 (productie 4a bij dagvaarding) en 16 oktober 2014 (productie 1 bij brief van 8 januari 2015) in totaal verschillende handschriften zijn opgesteld, zonder dat [appellante] voor dat verschil een verklaring geeft".[appellante] voert aan dat [een nicht van appellante] bereid is om onder ede een verklaring af te leggen en uit te leggen waarom zij in twee verschillende handschriften een verklaring heeft afgelegd.
grief VIIbetoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 3.9 de verklaring van het echtpaar [een oom en tante] onjuist heeft geïnterpreteerd.