Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/255 631/HA ZA 12-1004)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de akte van Ennatuurlijk van 27 mei 2014 met één productie;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met één productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 20 februari 2015 toegezonden productie (nr. 20) die namens PMT bij het pleidooi in het geding is gebracht.
3.De beoordeling
- Vanaf de Amercentrale wordt de warmte via een leiding getransporteerd naar een voor de wijk centraal ketelhuis, het warmtestation. Ennatuurlijk is eigenaar van deze leiding en het warmtestation. Zij onderhoudt die.
- Vanaf het warmtestation lopen er leidingen naar de straten waar telkens een groep woningen is aangesloten op een blokafsluitkraan die zich onder de openbare weg bevindt. Ennatuurlijk is eigenaar van de leidingen tussen het warmtestation en de blokafsluitkranen. Zij onderhoudt deze leidingen. Deze leidingen worden hierna aangeduid als ‘hoofdleidingen’.
- Vanaf de blokafsluitkraan gaat er een leiding richting de individuele woningen. De woningen zijn op deze leiding aangesloten. In de kruipruimte onder de woningen bevindt zich per woning een afsluitkraan. De leidingen die lopen tussen de blokafsluitkraan en de afsluitkranen onder de woningen, liggen voor een deel onder de openbare weg, die eigendom is van de gemeente, en voor een deel in de kruipruimten onder de woningen. Deze leidingen liggen deels op of in de grond die eigendom is van PMT. Deze leidingen worden hierna aangeduid als ‘blokleidingen’.
‘hetgeen als een vordering ex artikel 3:307 lid 1 (vordering tot nakoming verbintenis) moet worden beschouwd.’Ennatuurlijk maakt echter niet duidelijk welke vordering(en) van PMT zij daarbij op het oog heeft. Bovendien heeft Ennatuurlijk in dit verband niet gesteld, en evenmin feitelijk onderbouwd, dat en wanneer de te onderscheiden vorderingen van PMT voor zover die voortvloeien uit een overeenkomst opeisbaar zijn geworden en dat sindsdien meer dan vijf jaar is verstreken. Dit had echter wel van Ennatuurlijk mogen worden verwacht, zeker in het licht van het door PMT gevoerde verweer dat haar vorderingen niet berusten op een vordering tot nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst tot een geven of doen die opeisbaar is geworden.