In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in kort geding over een huurovereenkomst tussen Pensioenmaatschappij [pensioenmaatschappij] B.V. en BM Recycling B.V. De zaak is ontstaan uit een geschil over de betaling van huur voor bedrijfsruimtes. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. D.E.M.P.J. Reijnart, vorderen betaling van huur over de maanden februari tot en met mei 2016, alsook een contractuele boete wegens te late betalingen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. R.J.H.M. Crombaghs, betwisten de vorderingen en stellen dat BM de huurder is, niet [geïntimeerde 1].
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar en dat de huurpenningen regelmatig te laat zijn betaald. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat BM als huurder moet worden aangemerkt en heeft hen veroordeeld tot betaling van de huur en boetes. In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld in het licht van de afstemmingsregel, waarbij het hof zijn oordeel moet afstemmen op de beslissingen van de bodemrechter.
Het hof heeft een bewijsopdracht verstrekt aan de partijen om aan te tonen dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten die BM als huurder kwalificeert. De uitspraak van het hof is van belang voor de verdere procedure en de rol van de betrokken partijen in de huurovereenkomst. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het nemen van akten door de partijen.