Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 14 juli 2015;
- de memorie van grieven tevens akte verzoek tot wijziging van vordering (in reconventie);
- de memorie van antwoord (met twee producties).
6.De verdere beoordeling
“(..) Huurder zal het gehuurde voorzien en voorzien houden van voldoende inrichting en inventaris. (…)”.
Art. 24.6 van de huurovereenkomst (onder het opschrift: Einde huurovereenkomst of gebruik) luidt:
“Alle zaken waarvan huurder kennelijk afstand heeft gedaan door deze in het gehuurde achter te laten bij het daadwerkelijk verlaten van het gehuurde, kunnen door verhuurder, naar verhuurders inzicht, zonder enige aansprakelijkheid zijnerzijds, op kosten van huurder worden verwijderd. Verhuurder heeft het recht om deze zaken naar eigen goeddunken terstond op kosten van huurder te laten vernietigen dan wel zich deze zaken toe te eigenen en indien gewenst, te verkopen en de opbrengst daarvan te behouden, dit alles tenzij verhuurder ermee bekend is dat de opvolgende huurder de zaken heeft overgenomen. (…)”
“(… te bevestigen dat u deze vernietiging erkent en mij in de gelegenheid stelt om deze inventaris te verkopen. (…) Overigens sta ik ervoor open om met u te overleggen of eventuele verkoop als onderneming tot de mogelijkheden behoort (…)”
primair: (1) een verklaring voor recht dat het voortzetten en/of overnemen van de onderneming van [gefailleerde ] door [appellant] zonder hiervoor een vergoeding aan de curator te betalen onrechtmatig is; (2) afgifte door [appellant] aan de curator van de gekochte inventaris op straffe van verbeurte van een dwangsom.
subsidiair: indien teruggave of teruglevering niet mogelijk is, betaling van een bedrag van € 27.500, te vermeerderen met wettelijke rente bij niet voldoening binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis;
‘om de volledige van faillieten gekochte inventaris, zijnde 5 professionele Hapro zonnebanken, 1 professionele Hapro collageenbank, 2 professionele massagestoelen, 1 infraroodsauna en divers klein materiaal die werd gebruikt voor de nagelstudio in de macht van de curator te brengen binnen 14 dagen na de dag waarop dit vonnis aan [appellant] is betekend, in de staat waarin deze zich op 13 maart 2013 bevonden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag dat [appellant] na de 14e dag na betekening in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal een bedrag van € 27.500,00 kan worden verbeurd.’De rechtbank wees het door de curator in conventie meer of anders gevorderde af. De rechtbank wees ook het door [appellant] in reconventie gevorderde af en veroordeelde [appellant] in conventie en in reconventie in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de dag van het vonnis.
‘(…) [appellant] niet reeds voorafgaande aan de koopovereenkomst de macht over de goederen heeft kunnen uitoefenen, zodat er geen sprake is van een retentierecht, noch van een eigendomsrecht – noch op grond van de wet, noch op grond van de huurovereenkomst (…) ’Volgens [appellant] heeft de rechtbank hierdoor miskend dat bij vergelijking van de bestaande situatie met de hypothetische situatie (dat de koop niet zou hebben plaatsgevonden) tot het oordeel had moeten worden gekomen dat van benadeling van de andere schuldeisers (daaronder niet te begrijpen de post-faillissementsschuldeisers of boedelschuldeisers) geen sprake is geweest en dat ook van wetenschap van benadeling bij [appellant] geen sprake is geweest. [appellant] beroept zich verder op art. 24.6 van de huurovereenkomst waarin aan de verhuurder het recht is toegekend om zich zaken die door de huurder in het pand zijn achtergelaten toe te eigenen en desgewenst te verkopen en de opbrengst daarvan te behouden. Ten aanzien van zijn, door de curator gestelde wetenschap van benadeling heeft [appellant] verder nog gesteld dat bovendien het faillissement voor hem niet met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien omdat hij, gezien het reeds gestaakt zijn van de onderneming van [gefailleerde ] en de relatief geringe schulden, ervan uitging dat de WSNP voor [gefailleerde ] de aangewezen weg was.
alle zaken waarvan huurder kennelijk afstand heeft gedaan door deze in het gehuurde achter te laten bij het daadwerkelijk verlaten van het gehuurde’ aan de verhuurder een recht is gegeven om zich deze zaken toe te eigenen of te verkopen en de opbrengst daarvan te behouden. Aan de verhuurder wordt in die bepaling geen recht gegeven om de huurder te belemmeren in diens recht om bij de beëindiging van de huur het gehuurde te ontruimen en het zijne daaruit weg te nemen. Het hof begrijpt dat de rechtbank met de door [appellant] gewraakte r.o. 4.5 erop doelt dat - ten gevolge van de aan de ontruiming voorafgegane koop van de inventaris door [appellant] – geen sprake is geweest van door [gefailleerde ] in het gehuurde achtergelaten zaken en dat daarom het beroep van [appellant] op art. 24.6 van de algemene bepalingen niet opgaat. Het hof acht dat oordeel juist, nu er, in aanmerking genomen de waarde van de inventaris, geen enkele grond is om aan te nemen dat [gefailleerde ] in de hypothetische situatie (dat [appellant] de inventaris niet zou hebben gekocht) de inventaris bij het einde van de huur ook in het gehuurde zou hebben achtergelaten.
mede gelet op het retentierecht(cursivering hof), het feit dat zijn vordering de waarde van de inventaris ruimschoots overtreft en de negatieve boedel. Voor zover [appellant] hiermee ook los van zijn beroep op een retentierecht en/of recht tot toe-eigening van de inventaris het door de curator gestelde nadeel beoogt te betwisten, heeft hij dat onvoldoende gemotiveerd gedaan. De curator heeft de door hem gestelde benadeling voldoende gemotiveerd met zijn stelling dat de gewraakte handelwijze van [appellant] erin heeft geresulteerd dat de (concurrente) vordering van [appellant] nagenoeg geheel is voldaan en de inventaris niet als boedelactief voor de andere (deels preferente) schuldeisers beschikbaar is gekomen.
7.De uitspraak
J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2016.