ECLI:NL:GHSHE:2016:5099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
200.199.379_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding appeltermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2015, waartegen appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Zwart, hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank had bij tussenvonnis van 24 februari 2016 tussentijds hoger beroep opengesteld, maar het hof oordeelde dat de appeltermijn voor het tussenvonnis van 9 september 2015 niet in acht was genomen. Appellant stelde dat de termijn pas begon te lopen op de datum van het tussenvonnis van 24 februari 2016, maar het hof oordeelde dat dit niet in overeenstemming was met de geldende procesregels. Het hof concludeerde dat het appel niet-ontvankelijk was, omdat het exploot van hoger beroep na afloop van de appeltermijn was uitgebracht. De slotsom was dat appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en veroordeeld werd in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van geïntimeerde werden begroot op € 314,-- aan griffierecht en € 447,-- aan salaris advocaat. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.199.379/01
arrest van 15 november 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Zwart te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M.A. Oud te Rotterdam,
in het – bij arrest van 12 juli 2016 onder zaaknummer 200.189.817/01 door het gerechtshof Den Haag naar dit hof verwezen – hoger beroep van het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2015, gewezen tussen appellant als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/10/458374 HA ZA 14-896)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld tussenvonnis en naar het nadien gewezen tussenvonnis van 24 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 juli 2016;
  • het exploot tot oproeping na verwijzing van 13 september 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij exploot van 14 april 2016 is appellant in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen tussenvonnis van 9 september 2015, waartegen de rechtbank bij tussenvonnis van 24 februari 2016 hoger beroep heeft opengesteld. Appellant heeft in dat appelexploot één grief aangevoerd. Tevens is hij ingegaan op de ontvankelijkheid. Kort gezegd stelt appellant zich op het standpunt dat de termijn voor het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 9 september 2015 eerst is gaan lopen op 24 februari 2016, de datum waarop de rechtbank Rotterdam, terugkomend op een eerdere, afwijzende, beslissing, alsnog tussentijds hoger beroep heeft opgesteld tegen het tussenvonnis van 9 september 2015. Volgens appellant zou het in strijd zijn met een goede procesorde indien deze gang van zaken in zijn nadeel zou uitwerken.
3.2.
De vonnissen van 9 september 2015 en 24 februari 2016 zijn allebei zuivere tussenvonnissen, in die zin dat die uitspraken in het dictum geen finale beslissing bevatten over enig deel van de vordering in de hoofdzaak. Ingevolge het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv kan hoger beroep van een tussenvonnis – anders dan bedoeld in lid 1 van dat artikel, dat hier niet van toepassing is – slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het tussenvonnis van 24 februari 2016 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld tegen het tussenvonnis van 9 september 2015, de zaak naar de parkeerrol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden. Vervolgens is appellant bij exploot van 14 april 2016 in hoger beroep gekomen tegen het tussenvonnis van 9 september 2015 en heeft tegen dat vonnis gegriefd.
3.3.
Vast staat dat het appelexploot is uitgebracht na afloop van de appeltermijn van het tussenvonnis van 9 september 2015. Aangezien de appeltermijn ook in acht moet worden genomen indien later alsnog verlof wordt verleend om tussentijds in hoger beroep te gaan, betekent dit dat appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat zou anders zijn geweest indien de rechtbank tussentijds hoger beroep had opengesteld van het laatste tussenvonnis van 24 februari 2016, omdat volgens vaste jurisprudentie bij een (tijdig) tussentijds appel van een tussenvonnis ook tegen eerdere tussenvonnissen mag worden geappelleerd (Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168). Aangezien wettelijke termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn, leidt het door appellant gedane beroep op de goede procesorde niet tot een ander oordeel.
3.4.
De slotsom is dat appellant niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellant worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot aan deze uitspraak begroot op € 314,-- aan griffierecht en op € 447,-- aan salaris advocaat (½ punt tarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2016.
griffier rolraadsheer