ECLI:NL:GHSHE:2016:5096

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
20-001140-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis inzake verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 15 november 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 11 juni 2013 te Tilburg, waarbij de verdachte, bestuurder van een BMW, betrokken was. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door met een snelheid van tussen de 97 en 133 kilometer per uur de kruising van de Ringbaan-Zuid en de Oude Goirleseweg op te rijden, terwijl daar wegwerkzaamheden plaatsvonden en een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de gedragingen van de verdachte in causaal verband stonden met het ongeval, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, en kreeg hij een taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 2.382,71, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001140-15
Uitspraak : 15 november 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 maart 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-666042-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Tilburg op [geboortedag] 1992,
volgens mondelinge opgave ter terechtzitting wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 juni 2013, te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de noordelijke rijbaan van, de Ringbaan-Zuid en naderend de kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Oude Goirleseweg, zulks terwijl toen het verkeer op genoemde kruising/splitsing van wegen werd geregeld middels een, aldaar geplaatste, tijdelijke (in werking zijnde) driekleurige verkeersregelinstallatie en/of zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ter hoogte van voormelde kruising/splitsing van wegen, wegwerkzaamheden in uitvoering waren, aangeduid middels het verkeersbord: "J-16" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "werk in uitvoering") en/of zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ten behoeve van voormelde wegwerkzaamheden een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur van kracht was, aangeduid middels het verkeersbord "A-1" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "50"), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig rijdende met een snelheid, gelegen tussen 97 kilometer per uur en 133 kilometer per uur, althans rijdende met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen daar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in ieder geval – gezien de voren omschreven verkeersomstandigheden – rijdende met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was en/of zonder (voldoende) rekening te houden met en/of zonder (voldoende) te anticiperen op de (gewijzigde) wegsituatie ter plaatse, het kruisingsvlak van genoemde kruising/splitsing van wegen zowel te naderen, als (vervolgens) op te rijden, op het moment dat de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault) (rijdende over de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid, komende uit de richting van de Ringbaan-West en gaande in de richting van de weg, de Oude Goirleseweg) doende was die kruising/splitsing van wegen, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, "van links naar rechts" op- en/of over te rijden, althans welk motorrijtuig (personenauto, Renault) zich (nagenoeg) op het kruisingsvlak van voormelde kruising/splitsing van wegen bevond, (mede) ten gevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto, BMW) in botsing/aanrijding is gekomen met het motorrijtuig (personenauto, Renault), waardoor de bestuurder (genaamd: [slachtoffer] ) van voormeld motorrijtuig (personenauto, Renault) werd gedood;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 juni 2013, te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de noordelijke rijbaan van, de Ringbaan-Zuid en naderend de kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Oude Goirleseweg, zulks terwijl toen het verkeer op genoemde kruising/splitsing van wegen werd geregeld middels een, aldaar geplaatste, tijdelijke (in werking zijnde) driekleurige verkeersregelinstallatie en/of zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ter hoogte van voormelde kruising/splitsing van wegen, wegwerkzaamheden in uitvoering waren, aangeduid middels het verkeersbord: "J-16" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "werk in uitvoering") en/of zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ten behoeve van voormelde wegwerkzaamheden een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur van kracht was, aangeduid middels het verkeersbord "A-1" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "50"), met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig rijdende met een snelheid, gelegen tussen 97 kilometer per uur en 133 kilometer per uur, althans rijdende met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen daar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in ieder geval – gezien de voren omschreven verkeersomstandigheden – rijdende met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was en/of zonder (voldoende) rekening te houden met en/of zonder (voldoende) te anticiperen op de (gewijzigde) wegsituatie ter plaatse, het kruisingsvlak van genoemde kruising/splitsing van wegen zowel is genaderd, als (vervolgens) is opgereden, op het moment dat de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault) (rijdende over de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid, komende uit de richting van de Ringbaan-West en gaande in de richting van de weg, de Oude Goirleseweg) doende was die kruising/splitsing van wegen, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, "van links naar rechts" op- en/of over te rijden, althans welk motorrijtuig (personenauto, Renault) zich (nagenoeg) op het kruisingsvlak van voormelde kruising/splitsing van wegen bevond, waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto, BMW) in botsing/aanrijding is gekomen met het motorrijtuig (personenauto, Renault), waarbij de bestuurder (genaamd: [slachtoffer] ) van voormeld motorrijtuig (personenauto, Renault) dodelijk letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof acht op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht in het bijzonder niet bewezen dat de in de tenlastelegging aan verdachte verweten gedragingen (kort gezegd: het veel harder rijden dan de toegestane maximum snelheid en het niet anticiperen op de (tijdelijke, veranderde) wegsituatie) in causaal verband staan met het ongeval, zoals artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) vereist.
Het hof gaat er op grond van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 februari 2014 (Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Tilburg op
11 juni 2013) weliswaar vanuit dat verdachte de maximumsnelheid ter plaatse van het ongeval fors heeft overschreden, maar uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt niet dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid niet had overschreden. Een beschouwing met betrekking tot de vermijdbaarheid van het ongeval ontbreekt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2013 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de noordelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid en naderend de kruising/splitsing van die weg met de weg de Oude Goirleseweg, zulks terwijl toen het verkeer op genoemde kruising/splitsing van wegen werd geregeld middels een, aldaar geplaatste, tijdelijke in werking zijnde driekleurige verkeersregelinstallatie en zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ter hoogte van voormelde kruising/splitsing van wegen, wegwerkzaamheden in uitvoering waren, aangeduid middels het verkeersbord: "J-16" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "werk in uitvoering") en zulks terwijl toen op beide rijbanen van voormelde weg, de Ringbaan-Zuid, ten behoeve van voormelde wegwerkzaamheden een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur van kracht was, aangeduid middels het verkeersbord "A-1" van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (aanduidende: "50"), met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig rijdende met een snelheid, gelegen tussen 97 kilometer per uur en 133 kilometer per uur, en zonder (voldoende) rekening te houden met en zonder te anticiperen op de gewijzigde wegsituatie ter plaatse, het kruisingsvlak van genoemde kruising/splitsing van wegen zowel is genaderd als (vervolgens) is opgereden, op het moment dat de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault) (rijdende over de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid, komende uit de richting van de Ringbaan-West en gaande in de richting van de weg, de Oude Goirleseweg) doende was die kruising/splitsing van wegen, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, "van links naar rechts" over te rijden, waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto, BMW) in aanrijding is gekomen met het motorrijtuig (personenauto, Renault), waarbij de bestuurder (genaamd: [slachtoffer] ) van voormeld motorrijtuig (personenauto, Renault) dodelijk letsel heeft bekomen, door welke gedragingen van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat alleen de snelheidsovertreding onvoldoende is voor een bewezenverklaring van – naar het hof begrijpt – het veroorzaken van gevaar op de weg. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:215, alsmede op de omstandigheid dat de auto van het slachtoffer, [slachtoffer] , geen verlichting voerde en dat [slachtoffer] waarschijnlijk door rood is gereden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een snelheid gelegen tussen 97 kilometer per uur en 133 kilometer per uur de in de tenlastelegging bedoelde kruising is opgereden.
De vraag is vervolgens of deze bewezenverklaarde feitelijke gedraging is aan te merken als een gedraging waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. Die vraag dient naar het oordeel van het hof bevestigend te worden beantwoord. Verdachte is de betreffende binnen de bebouwde kom gelegen kruising opgereden met een snelheid die lag tussen maar liefst bijna tweemaal en bijna driemaal de aldaar maximaal toegestane snelheid. Dit terwijl het op dat moment donker was en er wegwerkzaamheden in uitvoering waren, hetgeen de verdachte (zoals hij heeft verklaard) bekend was. Door met een zo een aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid een kruising op te rijden, zonder (voldoende) rekening te houden met en zonder te anticiperen op de gewijzigde wegsituatie, heeft verdachte naar het oordeel van het hof gevaar op de weg veroorzaakt. Hieraan doet niet af dat de door [slachtoffer] bestuurde auto (mogelijk) geen verlichting voerde. Zelfs als zou komen vast te staan dat [slachtoffer] door rood gereden is, hetgeen evenwel niet is onderzocht, zou dat het oordeel van het hof in dit geval niet anders maken.
De door de verdediging gemaakte vergelijking met de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:215 gaat niet op, reeds omdat in die zaak de gemaakte snelheidsovertreding beduidend lager was dan in de onderhavige zaak.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Weliswaar is in deze zaak de redelijke termijn niet overschreden, maar het heeft wel bijna twee jaar geduurd voordat de zaak in eerste aanleg is behandeld en bijna anderhalf jaar voordat de zaak in hoger beroep is behandeld. Het tijdsverloop moet strafmatigend werken, aldus de verdediging.
Een ontzegging van de rijbevoegdheid zou betekenen dat verdachte zijn werk als koerier niet kan uitoefenen, waardoor hij geen inkomen heeft en zijn schulden niet kan afbetalen.
Verder moet ermee rekening gehouden worden dat het slachtoffer zich ook niet aan de verkeersregels heeft gehouden door geen verlichting te voeren en door waarschijnlijk door rood te rijden. De gevolgen van het ongeval zouden bovendien waarschijnlijk minder ernstig zijn geweest als het slachtoffer een autogordel had gedragen.
De raadsman verzoekt een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, althans een ontzegging van een gelijke duur als de rechtbank heeft opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt, door als bestuurder van een auto binnen de bebouwde kom met een snelheid die bijna tweemaal of driemaal zo hoog was als de ter plaatse maximaal toegestane snelheid een kruising op te rijden, terwijl het op dat moment donker was en er maatregelen in verband met wegwerkzaamheden waren. Als gevolg hiervan heeft een aanrijding plaatsgevonden met de auto die bestuurd werd door [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft deze aanrijding niet overleefd. Hoe groot dit verlies is en welke gevolgen dit heeft, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van zijn moeder.
Uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 28 juli 2016, blijkt dat verdachte nadien herhaaldelijk is beboet wegens het onverzekerd rijden. Hiermee laat verdachte, koerier van beroep, een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn medeweggebruikers zien.
Tegelijkertijd houdt het hof ermee rekening dat vaststaat dat [slachtoffer] geen autogordel droeg. Mogelijk waren de gevolgen minder desastreus geweest als hij die wel had gedragen.
Ook houdt het hof ermee rekening dat de vervolging van verdachte en berechting in eerste aanleg niet voortvarend is geweest, al is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof benadrukt dat het bij de straftoemeting van belang is dat het, anders dan de rechtbank en door de advocaat-generaal gevorderd, niet bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 6 van de WVW 1994. Wel acht het hof bewezen dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, maar dat is een overtreding.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend acht het hof oplegging van een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren passend en geboden.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen voorwaardelijk. Het hof heeft bij de bepaling van de duur rekening gehouden met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Niettemin acht het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geboden. Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.164,42 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.082,71, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verder heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet-toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging is het eens met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de opgevoerde kosten voor een graf en een begrafenis. De verdediging is het echter niet eens met haar beslissing ter zake van de opgevoerde kosten voor een grafsteen. Volgens de verdediging is dit bedrag te hoog en dient voor deze schadepost hooguit een bedrag van
€ 1.300,- te worden toegewezen. Verder heeft de verdediging bepleit te bepalen dat verdachte de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze toegewezen wordt, in termijnen mag betalen.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft de volgende posten gevorderd:
  • kosten graf en begrafenis € 2.165,42
  • kosten grafsteen € 2.000,-.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van voornoemde kosten verwezen naar overgelegde bijlagen en hun vertaling. Hieruit blijkt dat de opgevoerde kosten voor een graf en de begrafenis betrekking hebben op de aankoop van twee percelen grond. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat slechts de kosten van één perceel kunnen worden toegewezen. Het hof zal om die reden de helft van de gevorderde kosten toewijzen, dus
€ 1.082,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2013.
De kosten van een grafsteen hebben betrekking op nog niet gemaakte, geschatte kosten. De verdediging heeft deze kosten betwist voor zover zij een bedrag van € 1.300,- te boven gaan. Het hof zal de kosten van een grafsteen toewijzen voor zover zij door de verdediging niet zijn betwist.
Wat het overige deel van de vordering betreft, is het hof van oordeel dat behandeling
daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake tevens de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
In het betoog van de verdediging ziet het hof aanleiding te bepalen, dat verdachte de schadevergoeding in termijnen kan voldoen, in die zin dat de termijnbetaling rechtens toelaatbaar is bij de oplegging van de maatregel (artikel 36f, vierde lid, Wetboek van Strafrecht).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.382,71 (tweeduizenddriehonderd tweeëntachtig euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 1.082,71 met ingang van 11 juni 2013
  • over een bedrag van € 1.300,00 met ingang van vandaag 15 november 2016
telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.382,71 (tweeduizenddriehonderdtweeëntachtig euro en eenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 1.082,71 met ingang van 11 juni 2013
  • over een bedrag van € 1.300,00 met ingang van vandaag 15 november 2016
telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
8 (acht) termijnenvan
3 maanden,elke termijn groot
€ 297,83 (tweehonderdzevenennegentig euro en drieëntachtig cent);
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 15 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.