ECLI:NL:GHSHE:2016:4987

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
200.196.111_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake lease van trekker en verkoop langs snelweg met betrekking tot Belgisch recht en heling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door de appellant, wonende in België, tegen een vennootschap die als geïntimeerde optreedt. De zaak betreft een leaseovereenkomst van een trekker en de verkoop daarvan langs de snelweg, waarbij vragen rijzen over de toepasselijkheid van Belgisch recht en de mogelijkheid van heling of ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder vonnissen gewezen op 25 november 2015 en 4 mei 2016, waartegen de appellant in hoger beroep is gegaan.

De appellant heeft de geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van het hof op 2 augustus 2016. Tijdens de rolzitting op dezelfde datum hebben beide partijen een advocaat gesteld. De appellant heeft echter het griffierecht niet tijdig voldaan, wat normaal gesproken zou leiden tot ontslag van instantie. Echter, na een termijn van twee weken om het griffierecht alsnog te voldoen, heeft de appellant dit op 14 september 2016 alsnog gedaan. Hierdoor kon de procedure worden voortgezet.

Het hof heeft de appellant nogmaals de gelegenheid gegeven om de memorie van grieven in te dienen, aangezien deze nog niet was ingediend. De zaak is vervolgens aangehouden voor verdere behandeling en de uitspraak is gedaan op 8 november 2016 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen. De zaak is verwezen naar de rol van 29 november 2016 voor de memorie van grieven aan de zijde van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.111/01
arrest van 8 november 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
appellant,
hierna aan te duiden als appellant,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart te Breda,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als geïntimeerde,
advocaat: mr. E.D. van der Minne te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 juli 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 25 november 2015 en 4 mei 2016, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellant als (mede)gedaagde en geïntimeerde als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/296122 / HA ZA 15-162)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellant heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 augustus 2016.
2.2.
Appellant heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 2 augustus 2016. Partijen hebben een advocaat doen stellen.
2.3.
Appellant is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 30 augustus 2016 te voldoen. Geconstateerd is dat appellant het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.
2.4.
Nadat appellant in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 Rv, heeft hij op de rol van 27 september 2016 een akte genomen. Geïntimeerde heeft zich uitgelaten over het eventueel in te stellen incidenteel hoger beroep.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3.De motivering

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan.
3.2.
Op grond van artikel 2.3.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, welk procesreglement op 1 september 2016 in werking is getreden, wordt aan appellant na de betalingstermijn van vier weken een termijn van twee weken gegeven om alsnog het griffierecht te betalen. Als appellant het griffierecht binnen die termijn heeft voldaan wordt geen ontslag van instantie verleend.
3.3.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft appellant het griffierecht op 14 september 2016, binnen de daartoe gestelde termijn, voldaan. Het hof zal dan ook geen ontslag van instantie verlenen. Dit heeft tot gevolg dat de procedure kan worden voortgezet.
3.4.
Nu appellant al een eerste termijn voor het nemen van de memorie van grieven heeft gehad en deze memorie niet heeft genomen, zal het hof appellant nog éénmaal een uitstel (ambtshalve peremptoir) geven voor het nemen van de memorie van grieven.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 november 2016 (ambtshalve peremptoir) voor memorie van grieven aan de zijde van appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2016.
griffier rolraadsheer