ECLI:NL:GHSHE:2016:4864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.194.122_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rattenoverlast en schadevergoeding tussen buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin schadevergoeding werd toegewezen aan [geïntimeerden] wegens rattenoverlast die afkomstig was uit de woning van [appellante]. De buren, die naast elkaar wonen, hebben al geruime tijd overlast van ratten en stank door de vele cavia's en konijnen die [appellante] houdt. De Gemeente heeft ingegrepen na klachten van [geïntimeerden] en een last onder bestuursdwang opgelegd aan [appellante]. In eerste aanleg werd [appellante] veroordeeld tot schadevergoeding en het treffen van maatregelen om de overlast te beëindigen. In hoger beroep heeft [appellante] grieven aangevoerd tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden]. Het hof heeft geoordeeld dat de rattenoverlast onrechtmatige hinder oplevert en dat [appellante] aansprakelijk is voor de schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van € 5.832,99 bevestigd, maar enkele maatregelen die aan [appellante] waren opgelegd, zijn vernietigd omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] toegewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.122/01
arrest van 1 november 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard te Vlissingen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.P. Quist te Goes,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 mei 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerden] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/314724/KG ZA 16-263)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [geïntimeerden] en [appellante] zijn buren, die naast elkaar in twee onder één kap woningen wonen, op de percelen [adres 1] ( [geïntimeerden] ) en [adres 2] ( [appellante] ).
b) Begin 2012 heeft [geïntimeerden] bij de gemeente [plaats] (hierna: de Gemeente) geklaagd over stankoverlast afkomstig uit de woning van [appellante] , die zou worden veroorzaakt door de vele cavia’s en konijnen die door [appellante] werden gehouden. Naar aanleiding van de melding van [geïntimeerden] heeft de Gemeente een buitengewoon opsporingsambtenaar/toezichthouder ingeschakeld. Deze heeft geconstateerd dat er 58 cavia’s en 3 konijnen in de woning van [appellante] aanwezig waren. Met [appellante] zijn afspraken gemaakt om overlast in de toekomst te voorkomen.
c) In februari 2016 heeft [geïntimeerden] contact opgenomen met de afdeling Handhaving van de Gemeente naar aanleiding van stankoverlast en schade aan het plafond van zijn woonkamer. Het plafond was aangevreten.
d) In opdracht van de Gemeente heeft het bedrijf Dutch Vermin Solutions (hierna: DVS) de woningen van partijen onderzocht. Op 16 maart 2016 heeft DVS aan de Gemeente gerapporteerd. DVS schreef onder meer:
‘Na inspectie bij de beide woningen aan [adres 1] en [adres 2] is gebleken dat er veel knaagdieroverlast is in de vorm van Rat overlast.Op [adres 2] zijn we gestart met een ratbestrijding binnen en buiten, gebleken is ook dat er bij deze woning bouwkundige problemen zijn in de vorm van achterstallig onderhoud. Op het gebied van Hygiene is er veel stank en vuil overlast in de vorm van opslag, voer voor ongeveer 60 tot 80 cavia’s en andere huisdieren.Door deze overlast is er veel knaagschade aan plafonds en keuken. Wij als DVS zijn een ratbestrijding gestart dmv ratklemmen en rodenticide’s.Hierdoor ontstaat er een verwachten overlast in de vorm van stank en vliegen.(…)In navolging op de overlast op nummer [adres 2] ondervindt huisnummer [adres 1] veel extra overlast, in de vorm van knaag schade aan de plafonds en stankoverlast in de woning.’e) Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het College van burgemeester en wethouders van de Gemeente [appellante] een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 7.17 van het Bouwbesluit. In het besluit van de Gemeente is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
‘Op 25 februari 2016 heeft de gemeentelijk coördinator ongediertebestrijding van de gemeente [plaats] met uw toestemming uw woning geïnspecteerd. (…) Door deze medewerker is (…) geconstateerd dat de overlast van ratten wordt veroorzaakt door de vele aanwezige cavia’s en het voor deze dieren aanwezige voer. Als hier niets aan gedaan wordt, zal na de bestrijding van de ratten het probleem weer terugkomen. Tevens heeft hij geconstateerd dat de ratten ook aanwezig waren in het naastgelegen pand [adres 1] .(…)Daarnaast heeft een medewerker van de Gemeenschappelijke Geneeskundige Dienst (GGD) controle uitgevoerd, deze heeft geconstateerd dat er geen scheiding meer is van mens en dier in uw woning en de naastgelegen woning [adres 1] . De ratten lopen door beide huizen en vreten zich door de plafonds. De aanwezigheid van deze ratten en tevens de aanwezigheid van de, als gevolg van de reeds ingezette bestrijding, dode ratten leveren schade op voor de volksgezondheid.(…)Uit de hierboven opgesomde constateringen blijkt dat door aanwezigheid van 33 cavia’s in de woning in open hokken en de aanwezigheid van het voer voor deze knaagdieren een rattenplaag in uw woning en de naastgelegen woning [adres 1] is ontstaan.’f) De Gemeente heeft [appellante] opgedragen om voor een bepaalde termijn de in het besluit genoemde maatregelen te treffen teneinde de overtreding te beëindigen.
g) [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Gemeente van
24 maart 2016.
De eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[appellante] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [geïntimeerden] geleden en te lijden schade ten bedrage van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening,
[appellante] , op straffe van een dwangsom, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de in de dagvaarding beschreven onrechtmatige situatie te beëindigen en beëindigd te houden, door :
- de (dode) ratten in haar woning (ook op de plafonds en achter de wanden) en in haar tuin te verwijderen en verwijderd te houden,
- het knaagdiervoedsel en het hooi op te slaan en opgeslagen te houden in afgesloten kasten of ruimten, in ieder geval op een zodanige wijze dat deze spullen onbereikbaar zijn voor ratten en ander ongedierte,
- haar woning en tuin te ruimen, te reinigen en opgeruimd en schoon te houden op een zodanige wijze dat er geen verhoogd risico bestaat op een nieuwe rattenplaag, in welk kader [appellante] er voor moet zorgen dat zich op haar erf en binnenshuis geen afval bevindt buiten afgesloten afvalbakken en dat zich in haar huis en tuin geen plaatsen bevinden waar ratten zich in kunnen nestelen,
- alle gaten in de wanden en plafonds van haar woning te dichten, zodat ratten geen doorgang meer hebben,
- het aantal (huis)dieren te hebben teruggebracht tot maximaal acht en dat aantal ook tot maximaal dit aantal beperkt te houden,
- de open riolering in de (kleine) aanbouw van haar woning geheel af te sluiten, zodat ratten geen toegang meer hebben tot haar woning,
- alle gaten en kieren op de zolder van haar woning te dichten, zodat ratten geen doorgang meer hebben naar de woning van [geïntimeerden] ,
3. [appellante] te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.2.1.
[geïntimeerden] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
ondervindt ernstige overlast van de vanuit de woning van [appellante] veroorzaakte rattenplaag. Hij leeft voortdurend in de stank van de ontlasting van een grote hoeveelheid knaagdieren en van dode (rottende) ratten, die zich bevinden op de plafonds en tussen de wanden van zijn woning. Inmiddels is ook sprake van veel overlast door vliegen. Behalve overlast bestaat ook gevaar voor de gezondheid van [geïntimeerden] en zijn gezin.
[geïntimeerden] stelt dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellante] schade lijdt. Deze schade bestaat onder andere uit de kosten van het verwijderen van bestaande wanden en plafonds, waarachter en waarop zich (dode) ratten bevinden, het aanbrengen van nieuwe isolatie en het aanbrengen van nieuwe wanden en plafonds. Voor deze schade is reeds een offerte opgemaakt. De kosten van deze werkzaamheden worden begroot op een bedrag van € 5.832,99.
3.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.1.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter, samengevat, het gevorderde onder 1. toegewezen tot het bedrag van € 5.832,99 met rente (onder afwijzing van de vordering voor het meerdere) en het gevorderde onder 2. volledig toegewezen (daarbij de dwangsom stellend op € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-), met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.3.2.
De voorzieningenrechter heeft hiertoe overwogen dat [geïntimeerden] rattenoverlast ondervindt, dat de oorzaak daarvan bij [appellante] moet worden gezocht en dat de rattenoverlast onrechtmatige hinder jegens [geïntimeerden] oplevert, zodat de vordering onder 2. kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband nader overwogen dat de omstandigheid dat de Gemeente dezelfde maatregelen als door [geïntimeerden] gevorderd reeds bij last heeft opgelegd, niet betekent dat [geïntimeerden] geen belang heeft bij de vordering onder 2. en dat deze omstandigheid evenmin de onrechtmatigheid ontneemt aan de gedragingen van [appellante] .
Ten aanzien van de vordering onder 1. heeft de voorzieningenrechter overwogen dat sprake is van een vordering tot schadevergoeding in geld, voor toewijzing waarvan slechts aanleiding is als het bestaan en de omvang in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat (tot het bedrag van € 5.832,99, met rente) aan deze voorwaarden is voldaan.
De grieven en de vordering in hoger beroep
3.4.1.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van het door [geïntimeerden] gevorderde, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven (onder 8.) gesteld dat zij haar grieven
‘onder voorbehoud’aanvoert, omdat haar niet bekend is hoe zal worden beslist op haar bezwaar tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang. [appellante] heeft het hof niet, op een later moment, in kennis gesteld van de uitkomst van de door haar gestarte bestuursrechtelijke procedure en van de (mogelijke) consequenties daarvan voor haar standpunt in de onderhavige procedure. Het hof zal ervan uitgaan dat [appellante] haar grieven thans zonder het gemaakte voorbehoud aanvoert.
3.4.2.
[geïntimeerden] heeft geen (al dan niet incidenteel) hoger beroep ingesteld in verband met de gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering onder 1., zodat deze beslissing in dit hoger beroep verder niet aan de orde is.
Het spoedeisend belang
3.5.
Het hof constateert dat [appellante] geen grief heeft aangevoerd tegen het - deels impliciete, deels expliciete - oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het door hem gevorderde. Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. Naar het oordeel van het hof is dit laatste het geval, vooral ook gelet op de met het gevorderde verband houdende gezondheidsbelangen van [geïntimeerden] en zijn gezin.
Het causaal verband
3.6.1.
Door middel van grief 1 maakt [appellante] bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerden] ondervonden onrechtmatige hinder afkomstig is dan wel is ontstaan door gedragingen van [appellante] .
3.6.2.
Mede gelet op de toelichting op de grief, bestrijdt [appellante] niet het oordeel van de voorzieningenrechter dat in de woning van [geïntimeerden] feitelijk sprake is (geweest) van overlast door ratten en evenmin het oordeel dat, ervan uitgaande dat de oorzaak daarvan bij [appellante] ligt, sprake is (geweest) van onrechtmatige hinder.
3.6.3.
Ten aanzien van het causaal verband heeft de voorzieningenrechter geoordeeld:
(1) dat [appellante] weliswaar heeft aangevoerd dat in de gehele buurt sprake is van rattenoverlast, maar dat de aanwezigheid van ratten in een nabijgelegen sloot niet tot ratten in de woning leidt, tenzij in die woning voer en/of afval aanwezig en bereikbaar is voor ratten, (2) dat uit (onder meer) de door [geïntimeerden] overgelegde rapporten van DVS en van de coördinator ongediertebestrijding van de Gemeente blijkt dat dit in de woning van [appellante] het geval is (geweest),
(3) dat uit (onder meer) deze rapporten met name blijkt dat door de aanwezigheid van de vele cavia’s in de woning in open hokken en de aanwezigheid van het voer voor deze knaagdieren een rattenplaag in de woning van [appellante] is ontstaan, die zich heeft uitgebreid naar de naastgelegen woning van [geïntimeerden] , en
(4) dat [appellante] de inhoud van de rapporten niet heeft bestreden.
3.6.4.
In hoger beroep volstaat [appellante] met de stelling dat in de gehele buurt sprake is van rattenoverlast, dat niet kan worden vastgesteld dat de rattenoverlast bij [geïntimeerden] alleen afkomstig is van [appellante] en dat de ratten ook van de aangrenzende buren van [geïntimeerden] afkomstig kunnen zijn. Deze laatste stelling wordt door [appellante] niet nader onderbouwd. [appellante] gaat verder niet in op de door de voorzieningenrechter gevolgde redenering zoals hiervoor weergegeven onder (1). Evenmin bestrijdt [appellante] de constateringen in de genoemde rapporten zoals hiervoor weergegeven onder (2) en (3).
Ook het hof komt daarom tot het oordeel dat in deze kort geding-procedure als vaststaand kan worden aangenomen dat de rattenplaag in de woning van [geïntimeerden] is veroorzaakt vanuit de woning van [appellante] en het gevolg is van haar handelen en nalaten.
3.6.5.
Grief 1 faalt. Dit betekent, zoals hiervoor reeds werd overwogen, dat tevens vaststaat dat sprake is (geweest) van onrechtmatige hinder van [appellante] jegens [geïntimeerden] .
De schadevergoeding
3.7.1.
Door middel van grief 2 maakt [appellante] bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellante] gehouden is om in verband met de hinder aan [geïntimeerden] een schadevergoeding ad € 5.832,99 te betalen.
[appellante] voert in dit verband aan dat offerte van Aannemingsbedrijf [aannemingsbedrijf] , waaraan het genoemde bedrag is ontleend, niet voldoende is gespecificeerd. Verder betwist [appellante] dat [geïntimeerden] genoodzaakt is om, zoals door hem gesteld, plafonds en gipsplaten te vervangen. Ten slotte voert [appellante] aan dat [geïntimeerden] zeer handig is, zodat hij de eventuele schade aan zijn woning zelf kan verhelpen.
3.7.2.
Het hof overweegt dat [geïntimeerden] vooral in eerste aanleg uitgebreid heeft aangegeven tot welke schade de rattenplaag in zijn woning heeft geleid en nog zal leiden en welke maatregelen moeten worden getroffen om deze schade op te heffen. Dit een en ander blijkt niet alleen uit de door hem overgelegde offerte (prod. 15 dv iea), maar ook de overgelegde foto’s (prod. 16 dv iea) en uit de (eerder genoemde) rapporten. [appellante] betwist verder niet dat achter wanden en plafonds in de woning van [geïntimeerden] dode ratten liggen, dat het hoogst noodzakelijk is dat deze op een zo kort mogelijke termijn worden verwijderd en dat dit laatste alleen kan als bestaande wanden en plafonds worden verwijderd. Uit het door [geïntimeerden] gestelde volgt verder afdoende dat sprake is van redelijk ingrijpende werkzaamheden, die door een vakman moeten worden verricht.
Gelet op dit alles is het hof, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat [geïntimeerden] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in verband met de rattenplaag een vordering groot € 5.832,99 heeft op [appellante] , maar ook dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening wordt vereist.
[appellante] heeft geen grief aangevoerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen sprake is van, kort gezegd, restitutierisico, zodat ook het hof daarvan uitgaat. [appellante] heeft evenmin een grief aangevoerd tegen beslissing van de voorzieningenrechter inzake de gevorderde rente.
3.7.3.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter op goede gronden [appellante] heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag groot € 5.832,99, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Grief 2 faalt.
De door [appellante] te nemen maatregelen
3.8.1.
De grieven 3, 4 en 5 hebben betrekking op de toewijzing van de vordering onder 2. De afzonderlijke grieven hebben betrekking op (hierna nader aan te duiden) deelaspecten van de desbetreffende beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof begrijpt, zoals ook [geïntimeerden] heeft kunnen begrijpen, dat [appellante] met de grieven 3, 4 en 5 ook opkomt tegen de veroordeling als zodanig, die erop neerkomt dat [appellante] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, diverse maatregelen moet treffen om de gevolgen van de bestaande rattenplaag weg te nemen en om te voorkomen dat [geïntimeerden] opnieuw rattenoverlast zal ondervinden vanuit de woning van [appellante] .
3.8.2.
[appellante] voert hiertoe aan dat zij aan de veroordeling heeft voldaan, behoudens waar het betreft: (1) het afsluiten van de open riolering bij de aanbouw aan haar woning, en (2) het dichten van alle gaten en kieren op haar zolder, zodat de ratten geen toegang meer hebben tot de woning van [geïntimeerden] . Naar [appellante] stelt, kan zij deze maatregelen niet treffen, omdat geen sprake is van de in de veroordeling bedoelde open riolering respectievelijk gaten en kieren.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de onder (1) en (2) genoemde maatregelen van [appellante] konden - en kunnen - worden gevergd. Volgens [geïntimeerden] heeft hij zich, waar het deze onderdelen van de vordering betreft, gebaseerd op uitlatingen van medewerkers van DVS. Volgens dezen konden de ratten zich via het open riool toegang verschaffen tot de woning van [appellante] en via de gaten en kieren op zolder tot de woning van [geïntimeerden] .
Het hof overweegt dat uit geen van de door [geïntimeerden] in het geding gebrachte verslagen en rapporten blijkt dat in/nabij de woning van [appellante] sprake is (geweest) van een open riolering en/of gaten en kieren in de zolderwand met [geïntimeerden] . Gelet op de relevantie daarvan had een zodanige vermelding voor de hand gelegen. Evenmin heeft [geïntimeerden] , bijvoorbeeld, schriftelijke verklaringen van de desbetreffende medewerkers van DVS overgelegd. Zeker waar het betreft de (gestelde) gaten en kieren op zolder had deze onderbouwing ook kunnen geschieden met in de eigen woning genomen foto’s en/of met een meer gedetailleerde beschrijving van de situatie ter plaatse. In zoverre heeft te gelden dat [geïntimeerden] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Dit betekent dat deze onderdelen van de vordering onder 2. ten onrechte zijn toegewezen.
Grief 4, waarmee de desbetreffende beslissing van de voorzieningenrechter wordt aangevochten, slaagt.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter de vordering onder 2. voor het overige op goede gronden heeft toegewezen. Gelet op aard en omvang van de op onrechtmatige wijze aan [geïntimeerden] toegebrachte hinder, konden de opgelegde maatregelen in mei 2016 van [appellante] worden gevergd. De veroordeling in kort geding stelde [geïntimeerden] in staat om zelf voor zijn rechten en belangen op te komen. Dat dezelfde maatregelen reeds waren opgenomen in de last tot bestuursdwang is niet van belang.
Zoals mede uit de toelichting op grief 3 blijkt, vat [appellante] de toewijzing van de vordering onder 2. op als een veroordeling om de last onder bestuursdwang van 24 maart 2016 na te komen. [appellante] miskent daarmee dat de voorzieningenrechter (afgezien van de twee hiervoor genoemde) weliswaar dezelfde maatregelen noodzakelijk heeft geacht als voordien het College van burgemeester en wethouders van de Gemeente, maar dat de toewijzing van de vordering onder 2. is gebaseerd op een zelfstandige, privaatrechtelijke, grondslag.
Grief 3 faalt reeds om deze reden.
3.8.5.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven gesteld dat zij inmiddels alle opgelegde maatregelen (behoudens de twee hiervoor genoemde) heeft getroffen. [geïntimeerden] heeft dit betwist.
Het hof overweegt dat uit het door [geïntimeerden] overgelegde rapport van bevindingen d.d. 6 juli 2016 (prod. 3 mva) blijkt dat sinds mei 2016 een duidelijke verbetering is bereikt van de situatie in en rondom de woning van [appellante] . Daarmee staat echter, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] op dit punt, niet vast dat
alletot op heden door [appellante] te nemen maatregelen ook daadwerkelijk en volledig zijn gerealiseerd. Om dat vast te stellen, is een meer uitgebreid (deskundigen)onderzoek nodig, waarvoor in deze kort geding-procedure geen ruime bestaat.
Het hof wijst er verder op dat de opgelegde maatregelen vrijwel steeds een tweeledig karakter hebben: [appellante] dient iets te doen (bijvoorbeeld: voer opruimen) en dient er vervolgens voor te zorgen dat de aldus ontstane situatie behouden blijft (voer opgeruimd houden). Zeker ook voor zover het deze laatste verplichtingen betreft, heeft [geïntimeerden] er belang bij dat de veroordelingen in stand blijven, tot in de bodemprocedure (eventueel) anders wordt beslist. [appellante] heeft niets aangevoerd dat afdoet aan dit oordeel.
De voorzieningenrechter heeft aan de veroordeling om, kort gezegd, maatregelen te treffen een dwangsom verbonden. Met grief 5 maakt [appellante] hiertegen bezwaar. Zij voert aan dat zij een beperkt inkomen heeft, waardoor de dwangsom voor haar veel te hoog is.
Volgens [geïntimeerden] heeft [appellante] het zelf in de hand of zij dwangsommen verbeurt en zijn de door de voorzieningenrechter gehanteerde bedragen passend.
Het hof is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat vanwege de ernst van de door [appellante] veroorzaakte overlast een prikkel op zijn plaats is om ervoor te zorgen dat [appellante] zich aan de veroordeling houdt, mede gelet op de omstandigheid dat eerder sprake is geweest van overlast door ratten en [appellante] zich toen niet (afdoende) aan de in verband daarmee gemaakte afspraken heeft gehouden.
Door de dwangsom te stellen op € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de desbetreffende veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-, heeft de voorzieningenrechter een voldoende sterkte prikkel tot nakoming ingebouwd in de veroordeling en anderzijds voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellante] . Door de - als zodanig voldoende concrete - veroordelingen na te leven en na te blijven leven kan [appellante] bereiken dat zij geen dwangsommen verbeurt.
Grief 5 faalt, gelet op het voorgaande.
Slotsom
3.9.1.
Het hof zal, gelet op al het voorgaande, het vonnis waarvan beroep bekrachtigen, behoudens voor zover [appellante] daarin is veroordeeld om:
- de open riolering in de (kleine) aanbouw van haar woning geheel af te sluiten, zodat ratten geen toegang meer hebben tot haar woning, en
- alle gaten en kieren op de zolder van haar woning te dichten, zodat ratten geen doorgang meer hebben naar de woning van [geïntimeerden] .
3.9.2.
Het hof zal [appellante] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 314,- voor verschotten (griffierecht) en € 894,- voor salaris advocaat (overeenkomstig liquidatietarief II).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante] daarin is veroordeeld om:
a. de open riolering in de (kleine) aanbouw van haar woning geheel af te sluiten, zodat ratten geen toegang meer hebben tot haar woning, en
b. alle gaten en kieren op de zolder van haar woning te dichten, zodat ratten geen doorgang meer hebben naar de woning van [geïntimeerden] ;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het door [geïntimeerden] onder 2. gevorderde af voor zover betrekking hebbende op de hiervoor onder a. en b. vermelde veroordelingen;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 314,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, W.J.J. Beurskens en J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2016.
griffier rolraadsheer