Uitspraak
6.Het tussenarrest van 9 februari 2016
7.Het geding in hoger beroep
8.De beoordeling
) mijns inziens ook. Zeker tijdens het eerste deel van het gesprek kwam mevrouw [appellante] niet ziekelijk over. Als ik mij goed herinner was er nog wel sprake van geweest dat ze was geopereerd of dat er iets was met haar tanden maar daar merkte ik, zeker in het begin, eigenlijk niets van. Ik herinner mij nog goed dat zij heel veel rookte. Zoals gezegd hebben wij uitgelegd waarvoor wij kwamen en daarbij heb ik verteld dat wij kwamen omdat er een vermoeden was dat er twee keer dezelfde schade werd geclaimd.
“U raadsheer-commissaris laat mij nu een nota zien van de Keukenconcurrent van 27 september 2006 die bij akte na tussenarrest is overgelegd en u vraagt mij of dit de betreffende nota is. Ik ben er redelijk zeker van dat dit de nota is die [appellante] ons toen heeft laten zien (…). Die nota was dus in mijn beleving niet goed en ik heb aan [appellante] gevraagd of zij zich niet vergiste. Zij zei heel stellig dat zij zich niet vergiste. Ik heb dit meerdere malen gevraagd en ik heb zeker één keer ook als motivering gegeven dat op de nota toch echt stond afleveradres [adres 2] . Ook nadat ik dit aan [appellante] voorhield bleef zij volharden. In mijn herinnering heb ik het een en ander wel zes keer aan haar voorgehouden maar bleef zij dus volharden. Ik ben toen daarop door gegaan en heb gezegd dat wij dan die nota zouden controleren bij de keukenleverancier en dat wij die nota daarom graag wilden meenemen of in elk geval een kopie daarvan. Dat wilde [appellante] niet en volgens mij kwam zij toen mede door onze volhardendheid tot inkeer. Ik bedoel hiermee dat zij niet tot inkeer kwam in de zin van ik geef toe dat ik een vergissing heb gemaakt, maar het was voor mij mede gelet op alles wat ik haar had voorgehouden een inkeer in de zin van ik wist dat de nota niet goed was maar ik wilde hem toch laten zien(…)”
:”(…) [vertegenwoordiger CED] heeft toen aan [appellante] om facturen gevraagd en die heeft zich even teruggetrokken en kwam toen met een factuur van september 2006. Volgens [vertegenwoordiger CED] klopte die factuur niet want daar stond als afleveradres [adres 2] op terwijl de onderhavige keuken stond aan (…) [adres 1] (…). Zoals gezegd stond op die factuur als afleveradres voor de keuken [adres 2] . [vertegenwoordiger CED] heeft dit wel vijf á zes keer voorgehouden aan [appellante] , dus telkens dat als afleveradres [adres 2] stond vermeld voor de keuken en niet [adres 1] . [appellante] bleef de hele tijd volhouden dat de factuur toch betrekking had op [adres 1] . Nadat [vertegenwoordiger CED] vervolgens zei dat wij dan de factuur zouden natrekken en controleren bij de Keukenconcurrent en dat wij daarom een foto van de factuur wilden maken zei [appellante] dat wij geen foto mochten maken, dat dit deel van het gesprek niet in het verslag mocht worden opgenomen en griste zij de factuur weg. Zij zei toen naar mijn mening schuldbewust dat de factuur geen betrekking had op de keuken in [adres 1] . Die schuldbewustheid was volgens mij niet in de zin van een vergissing. Daarvoor was [vertegenwoordiger CED] te duidelijk geweest, paste het idee van vergissing niet in de wijze waarop zij geen toestemming gaf om een foto van die factuur te maken en bovendien paste dat ook niet bij de wijze waarop zij de factuur weer wegpakte. Zij griste die factuur echt weg. Tenslotte voeg ik nog toe dat ik ook tot deze conclusie kwam dat er geen sprake was van een vergissing gelet op het feit dat zij niet wilde dat dit deel van het gesprek in het verslag zou komen (…)”.