ECLI:NL:GHSHE:2016:4827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
200.186.547/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en omgangsregeling minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek van de man tot echtscheiding en een regeling voor de omgang met zijn minderjarige kinderen werd afgewezen. De man en de vrouw zijn op 12 juni 2013 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. De man, die de Turkse nationaliteit bezit, heeft in hoger beroep verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om recht op omgang met de kinderen tijdens de zomervakantie. De vrouw, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft de grieven van de man betwist en verzocht om de afwijzing van het verzoek te handhaven.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 september 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De man heeft aangevoerd dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk, terwijl de vrouw dit betwist en stelt dat het huwelijk nog steeds intact is. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in zijn verzoek is geslaagd en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

De beslissing van het hof is op 27 oktober 2016 openbaar uitgesproken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 oktober 2016
Zaaknummer: 200.186.547/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/299392 FA RK 15-3232
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Durdu.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 24 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2016, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden:
- tussen partijen, die op 12 juni 2013 te Maassluis met elkaar in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, de echtscheiding uit te spreken;
- te bepalen dat de man recht heeft op omgang met zijn minderjarige kinderen gedurende drie aaneengesloten weken tijdens de zomervakantie.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 12 april 2016, heeft de vrouw, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alle grieven van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan mr. M.P.J. Brouwers, waarnemend voor mr. Van Kerkhof, alsmede door een tolk in de Turkse taal, mevrouw H.N. Kosen-Altun;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Durdu.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 juni 2013 in de gemeente Schiedam met elkaar gehuwd.
Uit hun relatie zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.1.1.
De man bezit de Turkse nationaliteit en de vrouw bezit de Nederlandse nationaliteit.
De Nederlandse rechter komt de rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot echtscheiding en vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
In de eerste plaats heeft de man gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van duurzame ontwrichting van het tussen partijen bestaande huwelijk (grief I). In de tweede plaats heeft de man aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van de duurzame ontwrichting van het tussen partijen bestaande huwelijk (grief II). Vervolgens heeft de man in zijn derde grief (grief III) gesteld dat zijn verzoek om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken ten onrechte is afgewezen. Tot slot heeft de man aangevoerd dat er door de rechtbank ten onrechte geen beslissing is genomen op het verzoek van de man tot het treffen van een nevenvoorziening (grief IV).
3.5.1.
In de toelichting op zijn grieven heeft de man aangevoerd dat het hem bevreemdt dat de vrouw haar standpunt - dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht - handhaaft. Te meer nu partijen al maanden voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank op allerlei vlakken met elkaar in conflict waren.
De man voelt zich al geruime tijd in zijn geheel niet prettig bij de (reeds beëindigde) relatie van partijen. Om die reden heeft hij de vrouw op de hoogte gesteld van zijn standpunt dat het huwelijk ontwricht was geraakt.
De man betwist dat hij uit eigen belang handelde en voor hem de werkelijke reden om te scheiden was om zijn huurwoning in [plaats 1] te behouden.
De man stelt dat hij sinds april 2015 de voormalige echtelijke woning in [plaats 2] duurzaam heeft verlaten. Hij komt incidenteel in [plaats 2] om de kinderen van partijen te zien. Sinds enkele maanden vindt er geen omgang meer plaats tussen de man en de kinderen. De man betreurt dit.
De man vreest dat de vrouw zich verzet tegen een scheiding omdat zij bang is dat zij binnen haar familie en de Turkse gemeenschap een slechte naam zal krijgen.
De man blijft van mening dat huwelijk duurzaam is ontwricht en dat voortzetting van het huwelijk ondraaglijk is geworden. Er bestaat geen uitzicht op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. De man wenst niet meer met de vrouw over andere zaken dan de minderjarige kinderen van partijen te communiceren.
3.5.2.
Ter zitting van het hof heeft de man hieraan toegevoegd dat hoewel hij de relatie tussen partijen heeft geprobeerd te redden er thans geen sprake meer is van houden van.
Hij ervaart constante stress bij de vrouw. De vrouw is alleen de moeder van de kinderen voor hem. Hij komt 1 à 2 keer per week langs bij de vrouw om de kinderen te zien. De man heeft aangegeven dat hij niet kan worden gedwongen om in het huwelijk te blijven zitten. Het is zijn wens dat hij en de kinderen rust krijgen.
3.6.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
Volgens de vrouw wonen partijen nog immer duurzaam samen in de echtelijke woning te [plaats 2] . Zij ontkent dat de man sinds april 2015 de woning heeft verlaten. De vrouw handhaaft daarom haar standpunt ten aanzien van de werkelijke redenen van de man voor zijn echtscheidingsverzoek: te weten het behoud van zijn sociale huurwoning in [plaats 1] .
Er is geen sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk.
Tot slot raakt de stelling van de man over de Turkse gemeenschap kant noch wal, aldus de vrouw.
3.6.1.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw nogmaals uitdrukkelijk benadrukt dat er geen sprake is van een duurzame ontwrichting. Partijen zijn afgelopen zomer (2016) nog samen op vakantie geweest naar de familie van de man in Turkije en ook is de man nog dagelijks bij de vrouw in [plaats 2] . Hij is een goede vader en een goede echtgenoot, aldus de vrouw. De huwelijkse relatie is er onverkort en zij wenst dat het huwelijk in stand blijft. Gelet op de feitelijke situatie is er ook in het geheel geen aanleiding het huwelijk te beëindigen middels echtscheiding.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Blijkens de wetsgeschiedenis is een huwelijk duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Met duurzame ontwrichting wordt gedoeld op een objectief te constateren toestand, die wel nauw verband kan houden met bepaalde in het huwelijk voorgevallen feiten, maar die daarin niet opgaat. Of er sprake is van duurzame ontwrichting moet worden beoordeeld naar het tijdstip van de uitspaak, HR 23 januari 1998, NJ 1998/331.
De verzoekende partij dient de duurzame ontwrichting te stellen en bij ontkenning van de andere echtgenoot te bewijzen. De rechter moet vervolgens vaststellen of er sprake is van duurzame ontwrichting.
3.7.2.
De man heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg gehanteerde standpunt herhaald en gesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.7.3.
Evenals in eerste aanleg heeft de man ten aanzien van de duurzame ontwrichting aangevoerd dat hij niet meer samenwoont met de vrouw in [plaats 2] , maar alleen in [plaats 1] woont. En daarnaast dat hij van de relatie met de vrouw stress en spanningen ervaart.
Naar het oordeel van het hof had het - gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw - op de weg van de man gelegen om een nadere onderbouwing te geven van zijn - reeds in
eerste aanleg - opgeworpen stellingen. Dit geldt temeer nu de rechtbank in de bestreden beschikking om die reden het verzoek van de man tot echtscheiding heeft afgewezen. Het hof wijst er hierbij op dat, waar de man in het beroepschrift aan voert dat hij slechts incidenteel contact heeft met zijn kinderen en reeds gedurende langere tijd in het geheel niet , dit ter zitting door de man zelf is weersproken, hetgeen de geloofwaardigheid van hetgeen de man naar voren brengt niet ten goede komt. Hetgeen de vrouw aan feiten aan voert komt het hof waarachtiger over dan hetgeen de man stelt.
Nu de man ook in hoger beroep heeft nagelaten om zijn stellingen nader te onderbouwen, en bewijs van zijn stellingen aan te bieden, is het hof van oordeel dat het door de man gestelde en hetgeen hij in dat licht heeft aangevoerd, gezien de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 24 november 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.