ECLI:NL:GHSHE:2016:4690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.177.450_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van de directeur-grootaandeelhouder van een pensioen-bv in echtscheidingsprocedure en gebondenheid van de pensioen-bv aan deze toezegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rinvest B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De directeur-grootaandeelhouder van Rinvest, [bestuurder van Rinvest], heeft in de echtscheidingsprocedure met zijn ex-partner, [geïntimeerde], een toezegging gedaan over de storting van gelden op een geblokkeerde rekening van de pensioen-bv. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Rinvest geen vordering op [geïntimeerde] kan instellen, omdat de toezegging niet bindend zou zijn voor de pensioen-bv. Rinvest heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en geconcludeerd dat de toezegging van [bestuurder van Rinvest] aan [geïntimeerde] ook Rinvest bindt. Het hof oordeelt dat de afspraken die zijn gemaakt in de echtscheidingsprocedure, waarbij de hoofdsom van de geldlening door [geïntimeerde] op een geblokkeerde rekening van Rinvest moet worden gestort, rechtsgeldig zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van het verschuldigde bedrag op de geblokkeerde rekening van Rinvest.

De uitspraak benadrukt de rol van de directeur-grootaandeelhouder in de rechtsverhouding tussen de pensioen-bv en de ex-echtgenoot, en hoe toezeggingen in een echtscheidingsprocedure invloed kunnen hebben op de verplichtingen van de betrokken partijen. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.450/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van
Rinvest B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Rinvest,
advocaat: mr. B. Breederveld te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. van Gestel te Hilversum,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 april 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen tussen Rinvest als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/284169/HAZA 14-485)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens akte wijziging c.q. aanvulling van eis;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De aandelen in Rinvest worden indirect voor 100% gehouden door de heer [bestuurder van Rinvest] (hierna: [bestuurder van Rinvest] ). [bestuurder van Rinvest] is bestuurder van Rinvest. In Rinvest bevinden zich de pensioenaanspraken van [bestuurder van Rinvest] .
3.1.2.
[bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] zijn op 17 oktober 1986 na het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Het huwelijk is op 12 augustus 2011 door echtscheiding ontbonden.
3.1.3.
Op of omstreeks 4 september 2001 is tussen Rinvest en [geïntimeerde] een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen. [geïntimeerde] heeft hierbij een bedrag van € 94.518,00 ter leen ontvangen van Rinvest voor de financiering van een vakantiewoning in Frankrijk. In deze overeenkomst van geldlening is het volgende bepaald:
Artikel 1 Geldlening
Schuldenares heeft van Schuldeiser op 1 september 2001 ter leen ontvangen en verklaart derhalve wegens ter leen ontvangen gelden verschuldigd te zijn aan Schuldeiser een bedrag van EURO 94518,-- (zegge: vier en negentig duizend en vijf honderd achttien euro), welk bedrag in het hierna volgende zal worden aangeduid als “de geleende som”.
Artikel 2 Rente
1. Over de geleende som is Schuldenares 5% (zegge: vijf procent) rente verschuldigd, vervallende aan het einde van ieder kalenderjaar.
2. De rente dient per kwartaal bij achterafbetaling te worden voldaan, voor het eerst op 31 december 2001.
Artikel 3 Aflossing
1.De geleende som is tot 1 september 2011 aflossingsvrij ter beschikking gesteld. Na deze datum zal de geleende som geheel worden afgelost.
3.1.4.
Op 5 augustus 2011 heeft Rinvest [geïntimeerde] verzocht de hoofdsom vermeerderd met rente over tien jaar te betalen.
3.1.5.
[bestuurder van Rinvest] heeft de door [geïntimeerde] aan Rinvest verschuldigde rente, in ieder geval gedurende hun huwelijk, aan Rinvest voldaan. Rinvest heeft erkend dat zij geen vordering op [geïntimeerde] heeft terzake verschuldigde rente gedurende de looptijd van de overeenkomst, welke is geëindigd op 1 september 2011. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van de hoofdsom erkend.
3.2.
Door [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] (en/of diens ondernemingen) zijn diverse procedures gevoerd. In het kader van dit hoger beroep kan worden verwezen naar onderstaande – voor zover relevant kort samengevatte – procedures.
Echtscheidingsprocedure [geïntimeerde] - [bestuurder van Rinvest]
3.2.1.
In het kader van de echtscheidingsprocedure tussen [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] vond bij de rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2013 een comparitie van partijen plaats. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat namens [geïntimeerde] door haar raadsvrouw, mr. Van Gestel, het volgende is verklaard:
“De bedragen van € 315.000,- en € 94.000,- kunnen op een geblokkeerde rekening worden gestort (vermeerderd met de daarover verschuldigde rente). Deze geblokkeerde rekening mag op naam van de Rinvest B.V. staan. Van belang is dat [bestuurder van Rinvest] niet vrijelijk over het geld kan beschikken en dat de bank er niet bij kan. Het geld moet beschikbaar blijven voor het pensioen van partijen”. Door de raadsvrouw van [bestuurder van Rinvest] , mr. Crans, is hierover verklaard:
“Het bedrag van ruim € 315.000,- (van de verkoop van [het pand] ) op de rekening bij de notaris kan naar een geblokkeerde rekening ten behoeve van Rinvest worden overgeboekt. Het door [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 94.000,00 dient eveneens naar die geblokkeerde rekening te worden overgemaakt. Beide bedragen dienen te worden vermeerderd met rente”. [bestuurder van Rinvest] heeft hierover verklaard:
“Het is wellicht een oplossing dat het geld dat nu op de rekening van de notaris staat op een geblokkeerde rekening wordt gestort om dit veilig te stellen voor het pensioen, alsook het bedrag van € 94.000,-”.
3.2.2.
De rechtbank heeft op 11 december 2013 uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak is principaal en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 10 maart 2015 uitspraak gedaan. Het hof heeft, voor zover thans relevant, het volgende overwogen.
4.11.
In de beschikking van 11 december 2013 heeft de rechtbank onder 2.22 met betrekking tot de verkoopopbrengst van de echtelijke woning overwogen dat partijen het erover eens zijn geworden dat het bedrag van € 315.121,- vermeerderd met rente dat aan Rinvest moet worden (terug)betaald, ten behoeve van de pensioenvoorziening van partijen op een geblokkeerde rekening op naam van Rinvest zal worden overgemaakt en dat het restant bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. Ook waren partijen het erover eens dat de vrouw nog een bedrag van € 94.518,- is verschuldigd aan Rinvest uit hoofde van geldlening in verband met het huis in Frankrijk. De vrouw was bereid dit bedrag vermeerderd met 5% rente over te maken naar dezelfde geblokkeerde rekening op naam van Rinvest, mits de man bij tussenbeschikking zou worden veroordeeld, voor zover in dit verband van belang, aan haar reeds de helft van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning te betalen. De rechtbank heeft hierover geen beslissing genomen, omdat, aldus de rechtbank, Rinvest geen partij is in deze procedure en hierover tussen partijen overeenstemming bestaat, zodat zij hieraan zelf uitvoering kunnen geven.
4.12.
De vrouw betoogt in haar grief 3 dat de rechtbank ten onrechte de man niet heeft veroordeeld het haar toekomende deel van het restant van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning, verminderd met de op de geblokkeerde rekening op naam van Rinvest te storten pensioenrechten aan haar te voldoen. De man heeft pas na het kort geding vonnis van 3 maart 2014 eraan meegewerkt dat de verkoopopbrengst werd gestort op de geblokkeerde rekening van Rinvest. De man heeft echter geweigerd het voorschot van de verdeling en de verrekening van € 83.556,11 aan haar te voldoen. Ook heeft hij geweigerd mee te werken aan de verdeling van het restant van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning, € 49.496,-, dat nog in depot staat bij de notaris, aldus nog steeds de vrouw. Zij verzoekt daarom in hoger beroep te beslissen dat het restant van de verkoopopbrengst dient te worden verdeeld en de man te veroordelen de notaris opdracht te geven uit het depot een bedrag van € 24.728,-, te vermeerderen met rente, over te maken op een door de vrouw aan te wijzen bankrekening, op straffe van verbeurte van een dwangsom. (…). Anders dan de rechtbank kennelijk meende, maakt het restant van de verkoopopbrengst van € 49.496,- geen deel uit van de op de geblokkeerde rekening van Rinvest gestorte gelden, zodat in de zaak tussen deze partijen over dit restant een beslissing kan worden genomen. Nu de man ten aanzien van de door hem in eerste aanleg gestelde investeringen in de woning in appel niets meer naar voren heeft gebracht, houdt het hof het ervoor dat het restant van de verkoopopbrengst niet meer hoeft te worden gecorrigeerd voor door de man gepleegde investeringen. Het hof zal beslissen overeenkomstig het verzoek van de vrouw in hoger beroep (…).”Het Gerechtshof Amsterdam heeft vervolgens bepaald dat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning in die zin dient te worden verdeeld dat de gelden die hiervan aan Rinvest toebehoren, zoals is vastgesteld door de rechtbank, dienen te worden gestort op een geblokkeerde rekening van Rinvest en het restant van het depot bij de notaris ad € 49.496,- tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
Tegen dat arrest van het gerechtshof heeft [bestuurder van Rinvest] cassatie ingesteld.
Kort geding-procedure [geïntimeerde] - [bestuurder van Rinvest]
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft, nadat de rechtbank in de echtscheidingsprocedure op 11 december 2013 uitspraak heeft gedaan, [bestuurder van Rinvest] gedagvaard in kort geding, ten einde – kort gezegd – [bestuurder van Rinvest] te veroordelen te voldoen aan de veroordelingen van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft op 3 maart 2014 uitspraak gedaan. [bestuurder van Rinvest] is door de voorzieningenrechter veroordeeld om in zijn hoedanigheid van directeur/grootaandeelhouder van Rinvest een geblokkeerde rekening bij een Nederlandse bank op naam van Rinvest te openen en de notaris opdracht te geven op deze rekening – ten laste van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning die bij de notaris in depot wordt gehouden – een bedrag van € 352.987,32 te storten, welke rekening geblokkeerd zal blijven tot de pensioenaanspraken van [geïntimeerde] definitief zijn vastgesteld en partijen het eens zijn hoe de pensioenkwestie verder zal worden afgewikkeld, dan wel een rechter daarover in hoogste instantie heeft geoordeeld.
[bestuurder van Rinvest] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van 16 december 2014 van het Gerechtshof Amsterdam, is [bestuurder van Rinvest] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het arrest de notaris opdracht te geven het restant van het depot, rekening houdend met de rentevergoeding en de kosten verbonden aan het depot, volledig uit te keren op een door [geïntimeerde] aan te wijzen bankrekening en daarbij te verstaan dat 50% van dit bedrag in mindering strekt op de vordering van [geïntimeerde] van € 83.566,11 op de man, zoals dit is vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 11 december 2013.
Dagvaardingsprocedure [geïntimeerde] - [bestuurder van Rinvest] c.s. rechtbank Amsterdam
3.2.4.
Bij dagvaarding van 27 december 2010 heeft [geïntimeerde] [bestuurder van Rinvest] , [holding] Holding BV, de Stichting Administratiekantoor [de stichting] Holding, Rinvastgoed BV en Rinvest gedagvaard. [geïntimeerde] heeft onder meer gevorderd een deskundige te benoemen die de aanspraken van [geïntimeerde] op het vereveningsdeel van het pensioen van [bestuurder van Rinvest] vaststelt per datum ontbinding van het huwelijk, alsmede haar aanspraken op het bijzonder weduwenpensioen met veroordeling van [bestuurder van Rinvest] , Rinvest en de gedaagden die het zal blijken aan te gaan tot afstorting bij een solide pensioenverzekeraar van het bedrag gelijk aan die aanspraken.
Op verzoek van partijen is deze zaak in 2011 naar de parkeerrol verwezen vanwege lopende onderhandelingen. Deze zaak is op 5 oktober 2011 ambtshalve doorgehaald.
De onderhavige procedure
3.3.1.
In de onderhavige procedure vordert Rinvest in eerste aanleg in conventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 94.518,00, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en proceskostenveroordeling. [geïntimeerde] is hiertoe bij verstekvonnis van 16 april 2014 veroordeeld.
3.3.2.
Op 24 juni 2014 heeft [geïntimeerde] een verzetdagvaarding uitgebracht. [geïntimeerde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Rinvest in haar vorderingen althans afwijzing daarvan. In reconventie vordert zij, kort samengevat:
aanpassing van de overeenkomst van 4 september 2001 in die zin dat [geïntimeerde] het gevorderde bedrag pas verschuldigd is per de datum waarop zij alle betalingen heeft ontvangen die [bestuurder van Rinvest] aan haar verschuldigd is, dat art. 2 van de overeenkomst komt te vervallen en dat het verschuldigde bedrag dient te worden gestort op een geblokkeerde rekening van Rinvest;
opheffing van het op 17 februari 2014 gelegde beslag door Rinvest onder [bestuurder van Rinvest] ;
veroordeling van Rinvest in de proceskosten.
Rinvest heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.3.
Bij vonnis van 22 april 2015 heeft de rechtbank de vordering in conventie afgewezen en Rinvest in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
“3.8. De rechtbank volgt [geïntimeerde] in haar stelling dat ter zitting van 10 oktober 2013 te [plaats] is overeengekomen dat het door haar verschuldigde bedrag van € 94.518,- vermeerderd met verschuldigde rente door haar eveneens op een geblokkeerde rekening op naam van Rinvest BV ten behoeve van het pensioen van [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] zou worden gestort. (…). Uit de uitlatingen van de advocaten van [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] (…) in onderlinge samenhang beschouwd als vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting en waarvan door Rinvest BV niet is gesteld dat deze uitlatingen zo niet zijn gedaan, moet worden geconcludeerd dat is overeengekomen dat het door [geïntimeerde] verschuldigde bedrag op een geblokkeerde rekening mag worden betaald. Nu het hier gaat om een nadere overeenkomst aangaande een betaling verschuldigd op grond van de overeenkomst van geldlening tussen Rinvest BV en [geïntimeerde] en het een vorderingsrecht van Rinvest BV betreft, mocht [geïntimeerde] de acceptatie van het voorstel van mr. Van Gestel door mr. Crans in aanwezigheid van [bestuurder van Rinvest] die (indirect) de positie van bestuurder en enig aandeelhouder van Rinvest BV bekleedt, onder deze omstandigheden ook redelijkerwijs opvatten als een verklaring van [bestuurder van Rinvest] in die genoemde hoedanigheid en derhalve als een verklaring van Rinvest BV. [geïntimeerde] mocht deze uitlating temeer zo begrijpen gelet op de afspraak over de storting op een geblokkeerde rekening van Rinvest BV van de opbrengst van het onroerend goed aan [het pand] , terwijl voor beide betalingen geldt dat [geïntimeerde] een gelijksoortig belang heeft bij de aanwending van gelden door Rinvest BV voor een pensioenvoorziening. De omstandigheid dat Rinvest BV geen partij was in deze procedure maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat [bestuurder van Rinvest] of zijn advocaat op genoemde zitting een voorbehoud hebben gemaakt ten aanzien van de positie van Rinvest BV of hebben aangegeven dat de acceptatie van het voorstel Rinvest BV niet kon binden, hetgeen wel op de weg van [bestuurder van Rinvest] lag indien hij dit voorbehoud namens Rinvest BV had willen maken.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerde] zich terecht op het standpunt stelt dat indien zij gehouden is te betalen, zij gerechtigd is te betalen op een geblokkeerde rekening waarvan de tegoeden aangewend dienen te worden voor de pensioenaanspraken van [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] . Ondanks het verweer van deze strekking van [geïntimeerde] heeft Rinvest BV vastgehouden aan haar vordering het gevorderde zodanig betaald te krijgen dat dit haar ter vrije beschikking staat. Vanwege het belang dat Rinvest BV hier kennelijk aan hecht en de gevolgen van een andersluidende veroordeling, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat toewijzing van het gevorderde met bepaling dat op een geblokkeerde rekening betaald kan worden waarvan de tegoeden aangewend dienen te worden voor de pensioenaanspraken van [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] , heeft te gelden als het toewijzen van het mindere dan wordt gevorderd. Alleen al hierom kan het verstekvonnis niet in stand blijven en dient de vordering van Rinvest BV te worden afgewezen. Het gelegde beslag dient te worden opgeheven.
3.10.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat de uitspraak van de Hoge Raad als aangehaald in rechtsoverweging 3.6 [HR 20 maart 2009 ECLI:NL;HR:2009:BG9458] tevens met zich brengt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtelieden beheersen mede bepalend kunnen zijn voor de rechtsverhouding tussen de rechtspersoon waarvan de ex-echtgenote directeur/grootaandeelhouder is en de ex-echtgenote van de directeur/grootaandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit tevens met zich brengen dat onder omstandigheden handelen of nalaten van [bestuurder van Rinvest] in de rechtsverhouding tot [geïntimeerde] van invloed kan zijn op de rechtsverhouding van Rinvest BV en [geïntimeerde] . Anders dan Rinvest BV betoogt acht de rechtbank het in dit verband naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Rinvest BV gebruik maakt van haar vorderingsrecht op grond van de geldleningsovereenkomst, terwijl [bestuurder van Rinvest] , door geen uitvoering te geven aan het bij voorraad uitvoerbare vonnis van Rechtbank Amsterdam waarbij hij tot betaling van een nagenoeg vergelijkbaar bedrag aan [geïntimeerde] is veroordeeld, de nakoming van [geïntimeerde] van haar verplichtingen op grond van de geldleningsovereenkomst door [geïntimeerde] onmogelijk althans zeer bezwaarlijk maakt. Het ligt overigens voor de hand dat Rinvest BV, [geïntimeerde] en Ri[e]nks eenvoudigweg overeenkomen dat het bedrag dat [bestuurder van Rinvest] aan [geïntimeerde] dient te betalen op grond van het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam door [bestuurder van Rinvest] op de geblokkeerde rekening van Rinvest BV wordt gestort.
3.3.4.
De rechtbank heeft de vordering in reconventie sub i) afgewezen omdat de verschuldigdheid van [bestuurder van Rinvest] van de door haar genoemde bedragen niet is komen vast te staan en hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd over het handelen en/of nalaten van [bestuurder van Rinvest] niet de gevorderde ingrijpende en blijvende wijziging van de overeenkomst tussen Rinvest en [geïntimeerde] rechtvaardigt. Bovendien is wijziging van de overeenkomst in die zin dat het door [geïntimeerde] verschuldigde bedrag op een geblokkeerde rekening van Rinvest kan worden gestort volgens de rechtbank niet mogelijk, omdat [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] de gevorderde wijziging van de overeenkomst zelf zijn overeengekomen. Het beslag is door de rechtbank opgeheven en de proceskosten zijn gecompenseerd.
3.4.1.
Rinvest is tijdig in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Rinvest heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. Rinvest heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. In hoger beroep heeft Rinvest haar vordering gewijzigd. Zij vordert thans:

primair[geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot voldoening van € 94.518,00 en van € 14.980,46 dan wel € 10.250,24 zijnde de verschuldigde contractuele rente over de periode 1 september 2011 respectievelijk 1 september 2012 tot 1 november 2014 en te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, althans tot voldoening van de wettelijke rente vanaf 1 september 2011 tot de dag der algehele voldoening;

subsidiair[geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot voldoening van het primair gevorderde, met dien verstande dat [geïntimeerde] het verschuldigde bedrag dient te voldoen door betaling op de ten name van Rinvest gestelde geblokkeerde rekening van Rinvest bij de Rabobank Breda onder nummer [bankrekeningnummer] .
 veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.4.2.1. [geïntimeerde] heeft de grieven in het principale appel gemotiveerd bestreden. Zij concludeert in het principale appel tot niet-ontvankelijkverklaring van Rinvest, althans ontzegging van haar vorderingen.
3.4.2.2. [geïntimeerde] heeft voorts incidenteel appel ingesteld. In het incidentele appel concludeert zij het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende de overeenkomst van 4 september 2001 tussen Rinvest en haar in die zin aan te passen dat artikel 2 (de rentebetalingen) komt te vervallen en dat zij de verschuldigde € 94.518,00 pas is verschuldigd per de datum waarop zij de volgende betalingen van [bestuurder van Rinvest] heeft ontvangen:
haar aandeel in de bespaarde inkomsten (= minimaal € 165.453,00);
haar aandeel in de waarde van een jacht (= minimaal € 25.000,00);
haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning (= minimaal € 25.000,00).
Ten slotte vordert [geïntimeerde] veroordeling van Rinvest in de proceskosten in beide instanties.
3.4.2.3. Rinvest heeft de grieven in het incidentele appel gemotiveerd bestreden.
3.5.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen in het principale appel en in het incidentele appel toewijsbaar zijn.
3.6.
Het hof overweegt dat het geschil tussen partijen kan worden samengevat in de volgende vragen.
is [geïntimeerde] gerechtigd de hoofdsom (al dan niet vermeerderd met de contractuele rente) te storten op een geblokkeerde bankrekening van Rinvest?
is [geïntimeerde] gehouden contractuele rente over de hoofdsom betalen en zo ja, vanaf welk moment?
is [geïntimeerde] gerechtigd betaling van het verschuldigde bedrag op te schorten tot het moment waarop [bestuurder van Rinvest] (een gedeelte van) de verrekenvordering van [geïntimeerde] heeft voldaan?
dient de overeenkomst van geldlening te worden gewijzigd?
Bij de beoordeling van het geschil zal het hof deze vragen betrekken.
Geblokkeerde rekening
3.7.1.
De grieven 2, 3, 4, 6 en 8 in het principale appel hebben betrekking op de eerste vraag. Het hof zal deze grieven dan ook gezamenlijk behandelen. Met de grieven betoogt Rinvest – kort gezegd – dat zij niet is gebonden aan de verklaringen van haar directeur-grootaandeelhouder, gedaan in diens echtscheidingsprocedure, waaruit volgt dat [geïntimeerde] niet gerechtigd is om op een geblokkeerde rekening van Rinvest te betalen. Het is, blijkens de grieven van Rinvest, niet aan de rechtbank om over een afzonderlijke rechtspersoon een oordeel te geven over de wijze waarop deze rechtspersoon tot invordering van haar vorderingen op derden overgaat en daaromtrent beslissingen te nemen. Hiermee bestrijdt Rinvest het oordeel van de rechtbank dat de rechtsverhouding van Rinvest en [geïntimeerde] met zich brengt dat het uitoefenen van het verhaalsrecht door Rinvest niet uitgeoefend zal mogen worden omdat [bestuurder van Rinvest] zich op een bepaalde wijze gedraagt jegens [geïntimeerde] . De gedragingen van [bestuurder van Rinvest] worden ten onrechte toegerekend aan Rinvest.
3.7.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
3.7.3.
In de echtscheidingsprocedure hebben [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof – deels bij monde van hun raadslieden – ten overstaan van de rechter afspraken gemaakt over het storten van – onder meer – de hoofdsom van de geldlening van Rinvest aan [geïntimeerde] op een geblokkeerde rekening van [geïntimeerde] . Het hof verwijst hiervoor naar de in rov. 3.2.1. aangehaalde passages uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen bij de rechtbank. Het hof leidt uit deze passages af dat tussen [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] overeenstemming is bereikt over het gebruik van een geblokkeerde rekening op naam van Rinvest teneinde daarop een bedrag van € 315.000,00 en de door [geïntimeerde] verschuldigde € 94.518,00 te storten. [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] moeten derhalve gebonden worden geacht aan deze overeenstemming.
3.7.4.
De overeenkomst van geldlening is echter gesloten tussen Rinvest en [geïntimeerde] . Het antwoord op de vraag of in de gegeven omstandigheden [bestuurder van Rinvest] (mede) in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder met [geïntimeerde] is overeengekomen dat de hoofdsom van de geldlening door [geïntimeerde] op een geblokkeerde rekening van Rinvest dient te worden betaald – en Rinvest gebonden is aan deze, door haar directeur-grootaandeelhouder gemaakte afspraken met een schuldenaar van Rinvest, is afhankelijk van hetgeen [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977 NJ 1977, 521 Kribbenbijter). Het gaat hierbij in ieder geval om een tweetal in aanmerking te nemen omstandigheden: de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden (HR 26 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH9284, rov. 3.3.1). Indien op basis van bovenstaande criteria gebondenheid voor de rechtspersoon ontstaat, is een bevestiging van de ten laste van haar opgetreden overeenstemming naar het oordeel van het hof niet meer noodzakelijk omdat deze gebondenheid dan reeds is ontstaan.
3.7.5.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] en uit hetgeen zij over een weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden, het optreden van [bestuurder van Rinvest] moet worden geduid als een optreden voor zichzelf én als vertegenwoordiger van Rinvest.
Voor hetgeen [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] over een weer hebben verklaard, verwijst het hof naar hetgeen is overwogen in rov. 3.7.3. Uit de hier aangehaalde verklaringen mocht [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof afleiden dat deze verklaringen ook Rinvest betroffen gelet op de aard van Rinvest en de betrokkenheid van [bestuurder van Rinvest] daarbij. Rinvest is immers een zogenaamde “pensioen-bv” waarvan [bestuurder van Rinvest] (indirect) alle aandelen houdt. In dat kader acht het hof het van belang dat de pensioenaanspraken van [geïntimeerde] op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVPS) een wezenlijk onderdeel van de echtscheidingsprocedure vorm(d)en.
Bovendien was de hoedanigheid van [bestuurder van Rinvest] als directeur-grootaandeelhouder van Rinvest bekend bij [geïntimeerde] en haar raadsvrouw, maar ook bij de raadsvrouw van [bestuurder van Rinvest] nu zijn raadsvrouw zowel hem als diverse ondernemingen van [bestuurder van Rinvest] , waaronder Rinvest, in rechte bijstand verleende. Het hof verwijst hiervoor naar de dagvaardingsprocedure [geïntimeerde] - [bestuurder van Rinvest] c.s. bij de rechtbank Amsterdam.
Verder betrof de tussen [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] bereikte overeenstemming om de door [geïntimeerde] verschuldigde hoofdsom te storten op een geblokkeerde rekening van Rinvest immers slechts Rinvest en niet [bestuurder van Rinvest] in privé. Deze overeenstemming kon [bestuurder van Rinvest] ook niet enkel in privé binden. Hij had namelijk slechts in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder zeggenschap over Rinvest.
Voorts zouden, in de omstandigheid dat de overeenstemming [bestuurder van Rinvest] slechts in privé zou binden, de tussen [geïntimeerde] en [bestuurder van Rinvest] gemaakte afspraken een illusoir karakter hebben en daarmee in strijd zijn met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad (laatstelijk: HR 20 maart 2009 ECLI:NL:HR:2009:BG9458) op grond waarvan in een situatie als de onderhavige als uitgangspunt geldt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen mede bepalend kunnen zijn voor hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid in de verhouding tussen de vereveningsgerechtigde echtgenoot en de pensioen-bv meebrengen.
Het maken van een voorbehoud, waarvan overigens geen sprake was, acht het hof ten slotte in een dergelijke situatie niet nodig. Gelet op de aard van de zaak was het immers slechts Rinvest die gebonden kon worden en mochten de verklaringen en gedragingen van [bestuurder van Rinvest] dan ook worden opgevat als verklaringen en gedragingen van [bestuurder van Rinvest] in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder van Rinvest.
Gelet op het vorenoverwogene mocht [geïntimeerde] uit de gedragingen van [bestuurder van Rinvest] en diens verklaringen, deels gedaan bij monde van zijn raadsvrouw, afleiden dat hierdoor mede Rinvest werd gebonden.
3.8.1.
De vijfde grief betoogt dat, indien betaling op een geblokkeerde rekening van Rinvest dient te geschieden, dit geen onderdeel van deze nadere overeenkomst tussen Rinvest en [geïntimeerde] is in die zin dat het op een geblokkeerde rekening betaalde bedrag door Rinvest aangewend dient te worden voor de pensioenaanspraken van [geïntimeerde] .
3.8.2.
Deze grief berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het vonnis. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de hoogte en de vaststelling van de pensioenaanspraken van [geïntimeerde] . De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat de tegoeden van de geblokkeerde rekening op naam van Rinvest dienen te worden aangewend voor de pensioenaanspraken van [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] . Dit oordeel is juist, nu Rinvest een zogenoemde pensioen-bv is. De vijfde grief faalt derhalve.
3.9.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de grieven 2, 3, 4, 5, 6 en 8 niet slagen, hetgeen noopt tot afwijzing van het primair gevorderde en toewijzing van het subsidiair gevorderde in het principaal appel.
Contractuele rente
3.10.
De eerste grief in het principale appel richt zicht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Het hof overweegt dat Rinvest geen belang heeft bij deze grief, nu deze grief, gelet op rov. 3.1.5. van dit arrest, niet relevant is voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep. Deze grief is derhalve ten onrechte voorgedragen.
Opschorting en wijziging van de overeenkomst van geldlening
3.11.1.
Het hof zal de zevende grief in het principale appel en de grieven in het incidentele appel gezamenlijk behandelen.
3.11.2.
De zevende grief in het principale appel bestrijdt het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Rinvest gebruik maakt van haar vorderingsrecht, terwijl [bestuurder van Rinvest] dit onmogelijk althans zeer bezwaarlijk maakt.
3.11.3.
De drie grieven in het incidentele appel beogen wijziging van de overeenkomst van geldlening. Deze grieven behelzen een beroep van [geïntimeerde] op een haar toekomend opschortingsrecht wegens schuldeisersverzuim.
3.12.1.
Bij de beoordeling van grief 7 in het principale appel en de drie grieven in het incidentele appel stelt het hof voorop dat de vordering uit hoofde van de overeenkomst van geldlening een vordering van Rinvest is. Het bestaan van de vordering van Rinvest op [geïntimeerde] staat tussen partijen vast.
Ten aanzien van rentebetalingen en eventuele opschortingsrechten is – anders dan voor wat betreft het storten van de verschuldigde hoofdsom door [geïntimeerde] op een geblokkeerde rekening van Rinvest – geen sprake van een tussen Rinvest en [geïntimeerde] tot stand gekomen nadere overeenkomst dan wel van een tussen [bestuurder van Rinvest] en [geïntimeerde] gesloten nadere overeenkomst die Rinvest zou binden. Dat betekent dat de op of omstreeks 4 september 2001 gesloten overeenkomst voor wat betreft de verschuldigde rente en de opeisbaarheid van de hoofdsom nog onverkort van kracht is tussen partijen.
3.12.2.
Door [geïntimeerde] is wijziging van deze overeenkomst gevorderd op basis van art. 6:258 BW. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit laatste vereiste zal blijkens de parlementaire geschiedenis niet spoedig zijn voldaan: redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe (TM, Parl. Gesch. 6, p. 969). Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden (HR 20 februari 1998 NJ 1998, 493).
3.12.3.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van het hof geen sprake van dergelijke, zwaarwegende, onvoorzienbare omstandigheden. Allereerst kan het handelen van [bestuurder van Rinvest] in privé er, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet toe leiden dat de tussen partijen overeengekomen renteverplichtingen van [geïntimeerde] ten opzichte van Rinvest vanaf 1 september 2011 komen te vervallen. Ook voor opschorting van de betaling van [geïntimeerde] aan Rinvest is geen aanleiding, reeds omdat niet vast staat dat sprake is van een opeisbare vordering van [geïntimeerde] op [bestuurder van Rinvest] . Ten slotte is het beroep van [geïntimeerde] op de eisen van redelijkheid en billijkheid als enkele grondslag voor haar vordering in reconventie onvoldoende. [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd op welke feitelijke, vaststaande grondslag wijziging van de overeenkomst zoals door haar is gevorderd, is gebaseerd. De grieven in het incidentele appel kunnen dan ook niet slagen, terwijl de zevende grief in het principale appel doel treft.
Proceskostenveroordeling
3.13.
De negende grief in het principale appel ten slotte is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Deze grief kan niet slagen nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. De proceskosten zullen derhalve worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot voldoening van € 94.518,00 en van € 14.980,16 zijnde de contractuele rente over de periode 1 september 2011 tot 1 november 2014 en te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, door betaling op de ten name van Rinvest gestelde geblokkeerde rekening van Rinvest bij de Rabobank Breda onder nummer [bankrekeningnummer] ;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer