ECLI:NL:GHSHE:2016:4688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.175.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijsbaarheid van extra kosten voor opstelling visie-document en meerwerk in civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], h.o.d.n. Autobedrijf [autobedrijf], tegen BRO Adviseurs in Ruimtelijke Ordening, Economie en Milieu B.V. Het hof behandelt de vraag of de extra in rekening gebrachte bedragen voor werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de opstelling van een visie-document toewijsbaar zijn. De procedure is gestart door een dagvaarding op 6 juni 2015, waarbij [appellant] in eerste aanleg door de kantonrechter van de rechtbank Limburg werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan BRO. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven en antwoord in hoger beroep bestudeerd. Het hof oordeelt dat BRO voldoende heeft aangetoond dat zij de opdracht heeft uitgevoerd en dat [appellant] de facturen niet heeft betaald, ondanks aanmaningen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van BRO zijn toegewezen. Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] niet slagen en dat de extra kosten voor meerwerk terecht zijn gevorderd. De uitspraak is gedaan op 18 oktober 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.175.382/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Autobedrijf [autobedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.W.A. Bernards te Eindhoven,
tegen
BRO Adviseurs in Ruimtelijke Ordening, Economie en Milieu B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als BRO,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 maart 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en BRO als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3104363/CV EXPL 14-6238)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 1 december 2015 met producties;
  • de memorie van antwoord van 8 maart 2016 met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
[manager bij BRO] , manager bij BRO, heeft namens BRO bij e-mail van 9 augustus 2012 aan [appellant] het volgende aanbod gedaan:

(…) de gemeente nog steeds openstaat voor een nieuwe invulling van de garagelocatie. (...) Concreet heb ik gesondeerd of de variant, waarin het garagebedrijf wordt ‘verplaatst’ naar de ‘bouwhallen’ en het afgebrande pand met garage bijvoorbeeld plaatsmaakt voor een appartementencomplexje met commerciële ruimten op de begane grond (…), haalbaar zou kunnen zijn. Voor een maatwerkoplossing in deze richting staat men wel degelijk open, mits het niet gaat om grote aantallen woningen (…). (…) is van de zijde van de gemeente behoefte aan het spreekwoordelijke ‘praatplaatje’ van waaruit zaken verder uitgewerkt en onderbouwd kunnen worden (…)
Om het gesprek met de gemeente hierover in gang te zetten bieden wij hierbij aan een visie ‘Herontwikkeling garagebedrijf [autobedrijf] ’ op te stellen. In deze visie wordt een nieuwe opzet van het garagebedrijf en de herontwikkeling van de oude gebouwen (…) globaal gevisualiseerd en omschreven. Onderdeel hiervan zijn een startwerksessie (aan de hand van een situatieschets de wensen en bedoelingen mbt de bedrijfsvoering met jou inventariseren) en een overleg over het concept-visiedocument. De beide genoemde overleggen zullen plaatsvinden in ons kantoor te [vestigingsplaats] , waarbij van onze kant aanwezig zullen zijn: [medewerker van BRO] en ondergetekende. Na het laatstgenoemde overleg en eventueel aanbrengen van wijzigingen, zal het definitieve visiedocument worden opgesteld dat ter beoordeling naar de gemeente kan worden gestuurd. Het visiedocument ontvang je digitaal in pdf en analoog in 3 exemplaren. De kosten van voornoemde werkzaamheden en producten ramen wij op € 3.500,- exclusief BTW. Bij opdrachtverlening wordt 50% van dit bedrag gefactureerd.
Voor eventueel extra overleg of vervolgoverleg (bijvoorbeeld bij gemeente ter toelichting van de visie) wordt de werkelijk bestede tijd in rekening gebracht. De tarieven van bovengenoemde zijn € 153,- per uur en reiskosten à 0,45 per km ex BTW.
(…)
Indien je akkoord zou gaan met onze aanbieding, zullen we z.s.m. een opdrachtbevestiging sturen. (…)
3.1.3.
[appellant] heeft op 13 augustus 2012 telefonisch bij BRO op voornoemd aanbod gereageerd.
3.1.4.
Bij brief van 15 augustus 2012 heeft BRO aan [appellant] geschreven:

Betreft: opdrachtbevestiging
Uw ref: mondelinge opdracht
(…)
Onder dankzegging bevestigen wij hierbij de door u aan ons verleende mondelinge opdracht d.d. 13 augustus 2012 voor het project Gebiedsvisie locatie [locatie] .
Bijgaand zenden wij een factuur voor de eerste termijn (50% van de afgesproken prijs), een samenvatting van de projectinformatie (…).
In de bijgesloten “
projectinformatie” staat onder meer vermeld:

OPDRACHTGEVER: Autobedrijf [appellant]
PROJECT: Gebiedsvisie locatie [locatie]
(…)
OFFERTE: E-mail d.d. 09 augustus 2012 van de heer [manager bij BRO] .
REFERENTIE OPDRACHTGEVER: Mondelinge opdracht d.d. 13 augustus 2012
(…)
INHOUD OPDRACHT: Werkzaamheden met betrekking tot opstellen visie voor
de herontwikkeling garagebedrijf [autobedrijf]
WIJZE VAN OVERLEG: 2x overleg
WIJZE VAN RAPPORTEREN: Eindrapportage in 3-voud.
FINANCIËLE INFORMATIE: Budget productkosten € 3.500,00
(excl. BTW) 50% bij start werkzaamheden, vervolgens op basis van
voortgang van de werkzaamheden.
3.1.5.
BRO heeft op dezelfde datum (15 augustus 2012) de eerste termijn ad € 1.750,00, vermeerderd met btw aan [appellant] gefactureerd. [appellant] heeft die factuur voldaan.
3.1.6.
BRO heeft op 24 oktober 2012 de door haar opgestelde visie in drievoud aan [appellant] overhandigd op diens bedrijfslocatie.
3.1.7.
Na de eerste factuur (rov. 3.1.5) heeft BRO op de volgende data de volgende facturen aan [appellant] gestuurd:
22 oktober 2012 “
Overleg d.d. 20 september 2012 inclusief voorbereidingen daarvoor.
Inhoudelijke werkzaamheden in de maand september 2012 inzake opstellen
visie”
Bij deze factuur heeft BRO de helft van de tweede termijn, € 875,00, vermeerderd met btw in rekening gebracht.
20 november 2012 “
Inhoudelijke werkzaamheden in de maand oktober 2012 inzake afronden
visie conform mailofferte.
Presentatie plan aan gemeente Leudal d.d. 24 oktober 2012 inclusief
voorbereidingen daarvoor.
Aanvullend telefonisch overleg met u en gemeente Leudal en
werkzaamheden inzake handhavingsbeleid.
Bij deze factuur heeft BRO de andere helft van de tweede termijn, € 875,00, in rekening gebracht, alsmede vier uur presentatiekosten en anderhalf uur meerwerkkosten, een en ander vermeerderd met btw.
17 december 2012 “
Extra overleg d.d. 27 november 2012 te [plaats] inclusief
voorbereidingen daarvoor.
Bij deze factuur heeft BRO twee uur overlegkosten, € 326,-, en reiskosten, € 27,-, (beide bedragen vermeerderd met btw) in rekening gebracht.
18 januari 2013 “
Inhoudelijke werkzaamheden in de maand december 2012 inzake opstellen
verzoek principeuitspraak.
Bij deze factuur heeft BRO één uur in rekening gebracht (€ 163,-, vermeerderd met btw).
3.1.8.
[appellant] heeft deze facturen niet betaald, ook niet na aanmaning door BRO en door diens gemachtigde.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert BRO veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 4.592,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.706,28 vanaf 8 mei 2014 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en nakosten. BRO heeft het gevorderde bedrag als volgt gespecificeerd:
hoofdsom € 3.809,13 (hof: som van de in rov. 3.1.7 genoemde facturen)
vermindering - € 102,85 (hof: correctie te hoog uurtarief; inl. dv. p. 3 onderaan)
buitengerechtelijke kosten € 450,00
rente tot 8 mei 2014 € 436,22.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft BRO, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. BRO heeft in opdracht van [appellant] een visie “Herontwikkeling garagebedrijf [autobedrijf] ” (hierna: de visie) opgesteld. Daartoe had BRO op 9 augustus 2012 een aanbod gedaan, dat [appellant] op 13 augustus 2012 heeft geaccepteerd, hetgeen BRO op 15 augustus 2012 schriftelijk aan [appellant] heeft bevestigd. BRO heeft de overeenkomst uitgevoerd maar [appellant] weigert de daarvoor in rekening gebrachte bedragen te betalen.
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In het bestreden vonnis van 11 maart 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van BRO toegewezen. De kantonrechter oordeelde daartoe, samengevat, als volgt.
[appellant] heeft de afspraken zoals verwoord in de e-mail van BRO van 9 augustus 2012 niet betwist. BRO heeft voldoende aangetoond dat zij de opdracht heeft voltooid. [appellant] is de tweede termijn van € 1.7500,-- excl. btw, vermeerderd met de gevorderde rente, verschuldigd (rov. 4.3 en 4.4).
De presentatie van de visie dient als meerwerk te worden beschouwd. Het overige in rekening gebrachte meerwerk is onvoldoende gemotiveerd door [appellant] weersproken (rov. 4.5).
Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. BRO heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (rov. 4.6).
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van BRO, met veroordeling van BRO in de kosten van beide instanties.
In de kern komen de grieven op tegen de oordelen van de kantonrechter dat vaststaat dat [appellant] de offerte van 9 augustus 2012 heeft geaccepteerd, dat de tweede termijn opeisbaar is en dat de als meerwerk gevorderde bedragen en de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar zijn.
De offerte van 9 augustus 2012.
3.5.1.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij weliswaar op 13 augustus 2012 telefonisch aan BRO heeft laten weten dat hij de visie door BRO wilde laten maken, maar dat hij niet alle voorwaarden zoals opgenomen in de offerte van 9 augustus 2012 wilde accepteren. Volgens [appellant] heeft hij toen gezegd “
dat hij schriftelijke condities van BRO alsnog wilde ontvangen om dan zoveel mogelijk op basis daarvan BRO te kunnen laten werken” (mvg 3). [appellant] heeft verwezen naar de door BRO bij de opdrachtbevestiging van 15 augustus 2012 meegezonden projectinformatie (zie rov. 3.1.4). Volgens [appellant] heeft hij te kennen gegeven dat alle werkzaamheden in verband met de visie onder het budget van € 3.500,-- zouden moeten vallen.
3.5.2.
BRO heeft betoogd dat [appellant] de offerte van 9 augustus 2012 zonder voorbehoud heeft geaccepteerd. In de op 15 augustus 2102 verzonden schriftelijke bevestiging daarvan blijkt ook niet van enig voorbehoud en er wordt juist verwezen naar de offerte van 9 augustus 2012. [appellant] heeft daar niet tegen geprotesteerd. Het is ondenkbaar dat BRO ineens akkoord zou gaan met afwijkende afspraken, zonder dat schriftelijk vast te leggen, aldus BRO.
3.5.3.
Het hof oordeelt als volgt.
In eerste aanleg heeft [appellant] niet betwist dat hij de offerte van 9 augustus 2012 heeft aanvaard. Op zichzelf genomen staat dat niet aan een betwisting alsnog in hoger beroep in de weg. Het hoger beroep dient immers ook tot herstel van verzuimen en tot aanvulling van hetgeen een partij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Wel dient die betwisting voldoende gemotiveerd te zijn. Dat is zij naar het oordeel van het hof niet. BRO heeft er terecht op gewezen dat zij ook in de op 15 augustus 2012 toegezonden correspondentie en stukken uitdrukkelijk verwijst naar de offerte van 9 augustus 2012. Van enig voorbehoud of wijziging in de geoffreerde werkzaamheden en tarieven blijkt niets. Evenmin van enig protest of bezwaar daarna van [appellant] , noch als reactie op de opdrachtbevestiging, noch als reactie op de later verzonden facturen.
Het hof verwerpt daarom het verweer van [appellant] dat hij de offerte van 9 augustus 2012 niet (helemaal) heeft geaccepteerd. De inhoud van die offerte is naar het oordeel van het hof dan ook onderdeel van de tussen partijen geldende overeenkomst.
Afronding werkzaamheden
3.6.1.
[appellant] heeft aangevoerd dat de tweede termijn van € 1.750,-- pas verschuldigd zou zijn indien sprake zou zijn geweest van “voortgang van de werkzaamheden”. Volgens [appellant] was dat echter niet het geval, omdat niet aan de hand van de opgestelde visie een bouwtekening gemaakt zou kunnen worden.
3.6.2.
BRO heeft betwist dat partijen overeengekomen zijn dat op basis van de visie bouwtekeningen gemaakt zouden moeten kunnen worden.
3.6.3.
Het hof verwerpt ook dit verweer van [appellant] . Uit de op de overeenkomst betrekking hebbende stukken blijkt op geen enkele wijze van de thans door [appellant] gestelde afspraak. Gelet hierop en op de betwisting door BRO heeft [appellant] naar het oordeel van het hof zijn verweer op (ook) dit punt onvoldoende onderbouwd.
Als niet betwist staat vast dat BRO de visie op 24 oktober 2012 aan [appellant] heeft overhandigd. Daarmee was naar het oordeel van het hof uitvoering gegeven aan het deel van de overeenkomst dat tegen een bedrag van € 3.500,-- excl. btw was geoffreerd.
Visie was zinloos
3.7.1.
Volgens [appellant] had de gemeente voorafgaande aan de opstelling van de visie aan BRO meegedeeld dat de gemeente toch niet tot het verlenen van vergunningen voor woningbouw zou overgaan. Omdat BRO wist dat voor [appellant] herbouw alleen zinvol was als hij ook woningen mocht laten bouwen, had BRO die kwestie met [appellant] moeten communiceren, wat zij niet heeft gedaan. In plaats daarvan heeft BRO de visie toch gemaakt en aldus onnodig kosten gemaakt, aldus [appellant] .
3.7.2.
BRO heeft betwist dat de gemeente de gestelde mededeling zou hebben gedaan. Volgens BRO is het juist zo dat de gemeente [appellant] heeft aanbevolen een gebiedsvisie door BRO te laten opstellen. Bovendien had de gemeente enkel bezwaar tegen
grote aantallenwoningen, hetgeen BRO ook in haar offerte van 9 augustus 2012 heeft vermeld, aldus BRO.
3.7.3.
Daargelaten dat [appellant] niet duidelijk maakt op welke grond zijn stelling dat de visie zinloos was tot afwijzing van de vordering van BRO zou moeten leiden, slaagt zijn betoog niet omdat hij die stelling – in het licht van hetgeen BRO op dit punt aanvoert en de tekst van de offerte van 9 augustus 2012 – naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd.
Meerwerk
3.8.1.
[appellant] heeft betoogd dat “het product” (het hof neemt aan dat [appellant] hiermee de visie bedoelt) pas een product is als het aan de gemeente is gepresenteerd. De presentatie van de visie aan de gemeente is daarom volgens [appellant] niet als meerwerk te kwalificeren maar valt onder het overeengekomen bedrag van € 3.500,--. Ook de werkzaamheden bestaande uit gesprekken of telefonisch contact of contact per post zijn werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van de visie en daarom geen meerwerk.
Als er al sprake was van declarabel meerwerk, dan had BRO daarover eerst overleg met [appellant] moeten voeren en dat is niet gebeurd, aldus [appellant] .
3.8.2.
BRO heeft gewezen op de tekst van de offerte van 9 augustus 2012, waarin volgens haar duidelijk staat vermeld wat wel en wat niet onder het overeengekomen bedrag van
€ 3.500,-- valt. Onder dat bedrag viel enkel het opstellen van de visie (inclusief twee overleggen) en het opsturen daarvan aan de gemeente. Partijen zijn nooit overeengekomen dat BRO voor dat bedrag ook nog een presentatie aan de gemeente zou geven, aldus BRO. De presentatie is op uitdrukkelijk verzoek van [appellant] gehouden. De overige, als meerwerk in rekening gebrachte werkzaamheden, vallen volgens BRO evenmin onder het voor het opstellen van de visie overeengekomen bedrag van € 3.500,--. Zij stelt dat ten aanzien van deze werkzaamheden altijd overleg met [appellant] heeft plaatsgevonden.
3.8.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Anders dan partijen lijken te veronderstellen, is in deze zaak geen sprake van aanneming van werk. Het gaat immers niet om een “werk van stoffelijke aard” als bedoeld in artikel 7:750 lid 1 BW. Voor zover [appellant] bedoelt zich te beroepen op het gestelde in artikel 7:755 BW (meerwerk) slaagt dat beroep niet.
[appellant] verwijst (ook) naar de algemene voorwaarden van BRO, die BRO bij de opdrachtbevestiging van 15 augustus 2012 meezond. Die voorwaarden zijn
nade totstandkoming van de overeenkomst aan [appellant] toegezonden. Het is dus de vraag of die voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. Maar ook als dat niet het geval is, kan naar het oordeel van het hof wel uit die voorwaarden worden opgemaakt dat BRO zelf (ook) vindt dat in het algemeen omtrent eventueel “meerwerk” overleg met de opdrachtgever gevoerd moet worden.
3.8.4.
Uitgangspunt is en blijft wat partijen in het concrete geval hebben afgesproken. Daarvoor is de inhoud van de offerte van 9 augustus 2012 leidend. Het hof verwijst naar rov. 3.5.3. In die offerte staat uitdrukkelijk dat de opstelling van de visie en twee overleggen (de startwerksessie en een overleg over het concept-visiedocument) en vervolgens het opsturen van de definitieve versie van de visie aan de gemeente voor het bedrag van € 3.500,-- excl. btw zal worden gedaan. Vervolgens staat uitdrukkelijk vermeld dat voor eventueel extra overleg of vervolgoverleg “
(bijvoorbeeld bij gemeente ter toelichting van de visie)” de werkelijk bestede tijd in rekening wordt gebracht, tegen een uurtarief van € 153,-- en reiskosten van € 0,45 per km excl. btw.
Naar het oordeel van het hof kan er geen misverstand over bestaan dat partijen hebben afgesproken dat voor alle werkzaamheden die bovenop de opstelling van de visie en de twee overleggen komen, aanvullend wordt gedeclareerd. [appellant] heeft ook niet, althans onvoldoende onderbouwd, aangevoerd dat en waarom hij redelijkerwijs aan de aangehaalde tekst de door hem gestelde betekenis mocht toekennen en dat hij redelijkerwijs van BRO mocht verwachten dat de presentatie aan de gemeente ook onder het bedrag van € 3.500,-- zou vallen.
3.8.5.
Het moge dus zo zijn dat BRO in het algemeen met haar opdrachtgever overleg pleegt te voeren omtrent eventueel meerwerk, in dit geval had BRO daaromtrent al een uitdrukkelijke afspraak met [appellant] gemaakt. Weliswaar geeft zo’n afspraak aan een opdrachtnemer geen “carte blanche”, maar BRO heeft ook aangevoerd dat de presentatie aan de gemeente op uitdrukkelijk verzoek van [appellant] is gehouden en dat ook omtrent de overige extra werkzaamheden overleg met [appellant] heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft dit laatste weliswaar betwist, maar die betwisting is naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd. [appellant] heeft zijn verweer omtrent de als meerwerk in rekening gebrachte bedragen immers uitgewerkt met de stelling dat datgene wat BRO als meerwerk in rekening brengt, geen meerwerk is en dat alle werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van de visie onder het overeengekomen bedrag van € 3.500,- vallen. Dat dit betoog geen stand houdt heeft het hof reeds hiervoor (rov. 3.8.4) overwogen. Verder blijkt uit de in rov. 3.1.7 genoemde facturen dat de 8,5 extra in rekening gebrachte uren dateren van na de opstelling van de visie (die op 24 oktober 2012 aan [appellant] is overhandigd) en dus niet meer als werkzaamheden in het kader van die opstelling zijn aan te merken. Voor de presentatie aan de gemeente heeft BRO vier uur in rekening gebracht. Voor aanvullend telefonisch overleg met [appellant] en de gemeente en werkzaamheden inzake handhavingsbeleid anderhalf uur, voor een extra overleg op 27 november 2012 twee uur en voor werkzaamheden in december 2012 in verband met het opstellen van een verzoek principeuitspraak één uur.
Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] het extra overleg en werkzaamheden met betrekking tot de handhavingsprocedure en het opstellen van het principeverzoek onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Als zodanig heeft naar het oordeel van het hof in ieder geval niet te gelden de – niet toegelichte – grief VII waarin [appellant] stelt dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist “
dat er met [appellant] geen nader overleg, waarvoor tarief wegens meerwerk in rekening gebracht zou hebben mogen worden, heeft plaatsgevonden”. Voor zover [appellant] deze grief bedoelt als een betwisting dat overleg heeft plaatsgevonden en voorts concludeert dat dat leidt tot afwijzing van de als meerwerk gevorderde bedragen, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in deze overweging is geoordeeld.
Buitengerechtelijke kosten. Grief VIII
3.9.
Deze grief slaagt niet omdat het enkele feit dat hetgeen tijdens de buitengerechtelijke fase aan de orde is geweest, ook weer terugkomt in de processtukken, geen reden is om buitengerechtelijke kosten af te wijzen. Bepalend is of redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn gemaakt. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam door BRO aangetoond dat dat het geval is.
Slotsom
3.10.
De slotsom is dat de grieven niet slagen en geen verdere bespreking behoeven. [appellant] heeft geen voor bewijs vatbare feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. [appellant] heeft overigens ook geen bewijsaanbod gedaan.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van BRO op € 711,-- aan griffierecht en op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en M.A. Wabeke en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer