ECLI:NL:GHSHE:2016:4682

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.170.362_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de bestemming van een investering in de ontwikkeling van een nieuw product met bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door [Holding] B.V., [appellant], en [Beheer] B.V. tegen Four Kids B.V., Comfortmobiel Holding B.V., Comfortmobiel Products B.V. en Tandartspraktijk [praktijk] B.V. Het geschil betreft de bestemming van een investering van € 200.000,- die door [geïntimeerde] is gedaan in de ontwikkeling van een nieuw product, genaamd FlooW. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerdere vonnissen van 4 februari 2015 en 11 maart 2015 een bewijsopdracht gegeven aan de geïntimeerden om aan te tonen dat de investering specifiek was bedoeld voor de productie van 50 FlooW's. De appellanten betwisten deze stelling en voeren aan dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de bestemming van de investering.

Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht bewijs heeft opgedragen aan de geïntimeerden. De appellanten hebben niet overtuigend aangetoond dat de investering niet aan de productie van de FlooW's is besteed. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en verklaart de appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het vonnis van 11 maart 2015. Tevens worden de appellanten veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, die zijn begroot op € 5.160,- aan vast recht en € 3.263,- voor salaris advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.170.362/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van

1.[Holding] B.V. (hierna: [Holding] ),

2. [appellant]hierna: [appellant] ),
[vestigingsplaats] respectievelijk [woonplaats] te [plaats] ,
3. [Beheer] B.V.hierna: [Beheer] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch,
tegen

1.Four Kids B.V.(hierna: Four Kids),

2. Comfortmobiel Holding B.V.hierna: CMB-H),
beiden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. Comfortmobiel Products B.V.hierna: CMB-P),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. Tandartspraktijk [praktijk] B.V.hierna: Tandartspraktijk),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy te Boxtel,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 april 2015 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnissen van 4 februari 2015 en 11 maart 2015 tussen appellanten – [appellanten] – als gedaagden en geïntimeerden – [geïntimeerden] – als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. / rolnr. C/01/267040 / HA ZA 13-593)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, waarin de grieven naar voren zijn gebracht, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
a. [appellant] heeft door tussenkomst van [Holding] , [Beheer] , CMB-H en CMB-P, waarvan hij (indirect) bestuurder en aandeelhouder was, gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw product, genaamd FlooW. [appellant] is nog steeds bestuurder en aandeelhouder van [Holding] en [Beheer] . (vonnis 4 februari 2015, 8.1, waarin door de rechtbank (onbestreden) wordt uitgegaan van dezelfde feiten als vermeld in 2.1 t/m 2.5 van een tussenvonnis van 29 januari 2014 dat is gewezen in twee zaken waarmee de onderhavige zaak nadien (administratief) is gevoegd)
[geïntimeerde] heeft door tussenkomst van Four Kids en Tandartspraktijk geïnvesteerd in de ontwikkeling van dit product. Hij is bestuurder van Four Kids en bestuurder en aandeelhouder van Tandartspraktijk. (vonnis 4 februari 2015, 8.1 met verwijzing naar vonnis 29 januari 2014, 2.1)
[geïntimeerde] heeft in augustus 2010 € 200.000,- (al dan niet door tussenkomst van Four Kids of Tandartspraktijk) geïnvesteerd. Dit bedrag is overgeboekt ten gunste van CMB-H of CMB-P. (appeldagvaarding, 2.5, 2.7, 2.11; mva, 44)
Four Kids (in 2008) en Tandartspraktijk (in april 2011) hebben aandelen verkregen in CMB-H, die de aandelen houdt in CMB-P. In april 2011 is [onafhankelijke derde] , een in meerdere of mindere mate onafhankelijke derde met zakelijke ervaring, benoemd tot bestuurder van CMB-H. (vonnis 4 februari 2015, 8.1 met verwijzing naar vonnis 29 januari 2014, 2.1 en 2.3)
4.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 4 februari 2015 (8.6.1, bladzijde 12) met betrekking tot deze storting van € 200.000,- overwogen:
“Grondslag voor deze vordering is de stelling dat [geïntimeerden] dit geld had betaald om besteed te worden aan de productie van 50 FlooW’s (III-DV, prod. 40 pg. 2). Als ondanks deze afspraak deze gelden niet aan die productie zijn besteed maar aan andere kosten van Cmb-Holding, dan is dat van de (indirect) bestuurders (in casu [appellant] en [Holding] BV) die die gelden in strijd met de afspraak besteedden, onrechtmatig.
[appellanten] hebben gemotiveerd bestreden dat die gelden aldus “geoormerkt” waren (III-CVA, pg. 60) en overigens aangevoerd dat die gelden besteed waren aan de productie.
Op deze betwisting dienen [geïntimeerden] hun stellingen op dit punt te bewijzen. De rechtbank zal hen dat bewijs opdragen.”
De rechtbank heeft vervolgens onder 10.7 van dat vonnis de volgende bewijsopdracht gegeven:
“draagt [geïntimeerden] op te bewijzen
a. hun stelling dat de financiering in augustus 2010 middels een storting van € 200.000 was betaald om besteed te worden aan de productie van 50 FlooW’s (III-DV, prod. 40 pg. 2) en dat ondanks deze afspraak deze gelden niet aan die productie zijn besteed maar aan andere kosten van Cmb-Holding; (…)”.
4.3.
De rechtbank heeft tussentijds appel toegestaan.
4.4.
De grieven zijn gericht tegen de bewijsopdracht en de daaraan ten grondslag gelegde redengeving.
4.5.
[appellanten] betoogt met zijn eerste grief dat de rechtbank een - onjuist - oordeel heeft gegeven voor het geval dat het opgedragen bewijs wordt geleverd.
Deze grief faalt omdat [appellanten] uitgaat van een onjuiste lezing van het vonnis. De rechtbank heeft in de tweede zin van 8.6.1 van het bestreden vonnis van 4 februari 2015 slechts het standpunt van [geïntimeerden] weergegeven (althans: hoe de rechtbank dat standpunt begrijpt). De zinsnede “Als ondanks deze afspraak deze gelden niet aan die productie zijn besteed maar aan andere kosten van Cmb-Holding” wordt herhaald onder 10.7 van dat vonnis als onderdeel van de bewijsopdracht. In onderdeel 8.6.1 wordt eerst de grondslag van de vordering (het standpunt van [geïntimeerden] ) weergegeven; daarna wordt de betwisting daarvan door [appellanten] genoemd; en pas daarna, in de laatste twee zinnen, is de rechtbank aan het woord met de aankondiging van de bewijsopdracht. Uit het vonnis, in het bijzonder de onderdelen 8.6.1 en 10.7, in de context bezien, kan redelijkerwijs niets anders worden afgeleid dan dat de rechtbank vooralsnog geen oordeel heeft uitgesproken over de verwijten die [geïntimeerden] [appellanten] maakt in verband met de storting van € 200.000,-.
4.6.
De tweede grief is gericht tegen de bewijsopdracht. [appellanten] stelt dat de bewijsopdracht ten onrechte is gegeven. Uit de stellingen over en weer, de vaststaande feiten en het al geleverde bewijs blijkt dat nooit een afspraak is gemaakt om 50 FlooW’s te produceren of dat de storting van € 200.000,- uitsluitend mocht worden aangewend om deze productie te bekostigen, aldus [appellanten] De rechtbank had volgens hem het gevorderde in dit verband moeten afwijzen.
4.7.
[geïntimeerden] stelt ter toelichting van zijn standpunt over de storting van € 200.000,- dat:
a. [appellant] medio juni of juli 2010 heeft gemeld dat de eerste 20 apparaten gereed en getest waren en dat de productie van de basis FlooW, bedoeld voor verkoop, kon beginnen, waardoor de ontwikkelfase voorbij was;
b. [geïntimeerde] naar aanleiding van deze mededeling medio juni of juli 2010 heeft voorgesteld om over te gaan naar de productiefase en om te besluiten om een serie van 50 basis FlooW’s met kap te gaan bouwen;
c. [geïntimeerde] heeft gevraagd hoeveel geld voor de productie en het bouwen van 50 apparaten nodig zou zijn;
d. volgens [appellant] het opstarten van de productie en het bouwen van 50 apparaten met kap, alsmede het aanpassen van de productieruimte, kon worden gerealiseerd voor € 150.000,-;
e. hierover een afspraak is gemaakt;
f. daarna nieuwe facturen zijn ontdekt;
g. de storting daarom is verhoogd naar € 200.000,-; en
h. dit geld uiteindelijk niet aan de productie van de apparaten is uitgegeven, maar aan allerlei andere posten (mva 42-44; verder inl. dagv. 61-65, mva 33-56).
4.8.
[appellanten] voert ter betwisting van de gestelde afspraak aan dat:
a. altijd sprake is geweest van geprognosticeerde aantallen apparaten, nooit concrete afspraken over het produceren van een bepaald aantal apparaten;
b. [geïntimeerde] al vanaf mei 2008 op de hoogte was van de begrote investering van ongeveer € 780.000,- voor het produceren van de eerste 20 apparaten;
c. [geïntimeerde] vanaf 30 juni 2010 op de hoogte was van de noodzaak van een aanvullende investering van ruim € 330.000,- voor de productie van (in totaal) 50 apparaten (prognose);
d. [geïntimeerde] op 9 augustus 2010, nog voor de storting van € 200.000,-, na ontvangst van twee e-mails wist dat dit bedrag zou worden gebruikt voor (onder meer) de betaling van ruim € 75.000,- aan verschuldigde betalingen met betrekking tot ontwikkeling en productie; en
e. de storting van € 200.000,- uiteindelijk (direct, dan wel indirect) is aangewend voor het bekostigen van de ontwikkeling en productie van de FlooW
(appeldagvaarding, 2.6; verder conclusie van antw. 7, conclusie van dupl. 2.37-2.43, appeldagvaarding 2.5-2.21).
4.9.
De tweede grief faalt. De hiervoor weergegeven stellingen van [geïntimeerden] zijn van belang voor de beslissing in het geschil en zij zijn voldoende gemotiveerd, evenals de betwisting daarvan door [appellanten] De rechtbank heeft dan ook terecht bewijs opgedragen aan [geïntimeerden] , op wie op dit punt de bewijslast rust. Het hof ziet, evenals de rechtbank, geen gronden om het door [geïntimeerden] gevorderde aanstonds af te wijzen.
4.10.
De derde grief is gericht tegen het dictum van het bestreden vonnis van 4 februari 2015 en heeft, in aanvulling op de overige grieven, geen zelfstandige betekenis.
4.11.
Alle grieven falen. Het bestreden vonnis van 4 februari 2015 zal daarom worden bekrachtigd. Tegen het bestreden vonnis van 11 maart 2015 zijn geen grieven gericht, zodat [appellanten] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep van dat vonnis. [appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (1 punt, tarief VI gezien het belang van € 200.000,-).

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het vonnis van 11 maart 2015;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 4 februari 2015;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 5.160,- aan vast recht en € 3.263,- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank teneinde deze verder te behandelen met inachtneming van hetgeen het hof in dit arrest heeft overwogen.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A.E.M. Hulskes, J.J. Verhoeven en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer