ECLI:NL:GHSHE:2016:4677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.163.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over strook grond tussen gemeente en particulier met betrekking tot verjaring

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Gemeente Boxtel en een particulier, aangeduid als [geïntimeerde], over de eigendom van een strook grond. De Gemeente heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank verklaart dat zij eigenaar is van de strook grond die grenst aan het perceel van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 oktober 2014 de vorderingen van de Gemeente afgewezen, met als gevolg dat de Gemeente in de proceskosten werd veroordeeld. De Gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de Gemeente in het verleden eigenaar was van de strook grond, maar dat [geïntimeerde] deze strook mogelijk door verjaring heeft verkregen. De Gemeente heeft echter betwist dat de verjaringstermijn van 20 jaar is voltooid. Het hof heeft de grieven van de Gemeente gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de Gemeente eigenaar is van de strook grond en heeft [geïntimeerde] veroordeeld om deze strook grond te ontruimen en ter beschikking te stellen aan de Gemeente. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak van het hof benadrukt de juridische aspecten van eigendomsverkrijging door verjaring en de rol van de gemeente als eigenaar van publieke grond. Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente niet heeft gehandeld in strijd met haar eigendomsrechten en dat het gedogen van particulier gebruik van de strook grond niet automatisch leidt tot verlies van eigendom.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.163.910/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Boxtel,
zetelend te Boxtel,
appellante,
hierna aan te duiden als de Gemeente,
advocaat: mr. R.A.F. Willems te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J.C.M. Rouws te Berlicum (NB),
op het bij exploot van dagvaarding van 21 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 oktober 2014, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, gewezen tussen de Gemeente als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/283584/HA ZA 14-657)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlating producties van de Gemeente;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) De Gemeente is voornemens om enkele straten in de villawijk bij het natuurgebied [natuurgebied] te Boxtel te reconstrueren. Het betreft de straten [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] . De reconstructie betreft het vervangen van de riolering, de verharding en de nutsvoorzieningen. De Gemeente wil hiervoor hoofdzakelijk gebruik maken van de (niet verharde) grond tussen de geasfalteerde wegen door de wijk en de percelen van de bewoners.
b) Bewoners uit de wijk hebben hierop de Commissie Reconstructie Buurtvereniging [natuurgebied] (hierna: de Commissie) ingesteld. De Commissie heeft zich bij brief van 9 november 2009 jegens de Gemeente op het standpunt gesteld dat zij niet tegen de reconstructie is, maar dat het aanleggen van de diverse voorzieningen dient te geschieden onder het wegdek. De Commissie heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de meeste bewoners door verjaring eigenaar zijn geworden van de aan hun percelen grenzende stroken grond, omdat zij - al dan niet tezamen met hun rechtsvoorgangers - gedurende meer dan 20 jaar onafgebroken bezit hebben gehad van die stroken.
c) De Gemeente heeft daarop bij brief van 22 juni 2010 aan de Commissie bericht dat zij geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de stroken grond, zowel in het verleden als in de toekomst. Zij heeft verder bericht dat zij er wel bezwaar tegen heeft dat bewoners de stroken als eigenaar in bezit nemen, omdat de stroken als wegbermen een belangrijke functie hebben als kabel- en leidingstrook voor nutsvoorzieningen.
d) In overlegvergaderingen tussen de Gemeente en de Commissie in november 2010 en februari 2011 heeft de Gemeente voorgesteld dat de bewoners die het aangaat onder voorwaarden de stroken grond kunnen huren voor het bedrag van € 20,- per jaar.
e) Bij brief van 24 april 2012 heeft de Commissie de Gemeente meegedeeld dat zij negatief adviseert over de huurovereenkomst, maar dat zij de bewoners vrij laat in het accepteren van de voorwaarden. Zij heeft tevens meegedeeld dat de Commissie zal worden opgeheven.
f) Bij brieven van 7 augustus 2012 heeft de advocaat van de Gemeente de individuele bewoners benaderd en meegedeeld dat de Gemeente voornemens is hen in rechte te betrekken, hetgeen zij kunnen voorkomen door te erkennen dat de Gemeente eigenaar is van de stroken grond en waarbij de Gemeente bereid is een huurovereenkomst met betrekking tot die stroken aan te gaan. Voor het geval de eigendom van de Gemeente niet wordt erkend, heeft de advocaat van de Gemeente meegedeeld dat de brief dient te worden opgevat als een stuitingshandeling met betrekking tot de lopende verjaring.
g) [geïntimeerde] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam 2][huisnummer 1] te [plaats] , kadastraal bekend als Gemeente Boxtel, [sectieletter] , nummer [sectienummer] (hierna: perceel [perceel] ). Op perceel [perceel] is een woning (hierna: de woning) gebouwd.
h) [geïntimeerde] heeft niet erkend dat de Gemeente eigenaar is van de strook grond tussen haar perceel en de openbare weg, de [straatnaam 2] .
De eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft de Gemeente in eerste aanleg, na wijziging van eis, jegens 23 bewoners van woningen aan het [straatnaam 1] , de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] - waaronder [geïntimeerde] - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a) voor recht verklaart dat de Gemeente eigenaar is van de stroken grond, zoals met (licht)blauw weergegeven op de als productie 25 bij de dagvaarding overgelegde kaarten, dan wel voor recht verklaart dat de Gemeente eigenaar is van de door de rechtbank in goede justitie te bepalen stroken grond,
b) de bewoners veroordeelt de onder a) bedoelde grond met al de hunnen te ontruimen, te verlaten, ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de Gemeente, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, dat de bewoners hiermee in gebreke blijven, en met machtiging aan de Gemeente om, indien de bewoners nalatig blijven aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van de bewoners, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en desgewenst onder zodanige voorwaarden als de rechtbank zal oordelen;
c) de bewoners hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.2.2.
In het tussenvonnis van 29 mei 2013 heeft de rechtbank een descente en een comparitie van partijen gelast, die hebben plaatsgevonden op 9 oktober 2013 respectievelijk 12 februari 2014.
3.2.3.
Bij vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank de zaak van (onder meer) [geïntimeerde] afgesplitst van de zaken jegens de overige in eerste aanleg door de Gemeente gedaagde partijen.
Bij eindvonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank in de zaak jegens [geïntimeerde] de vorderingen van de Gemeente afgewezen, onder veroordeling van de Gemeente in de door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
Vordering en grieven
3.3.1.
De Gemeente heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van het door haar in eerste aanleg jegens [geïntimeerde] gevorderde. De Gemeente vordert voorts (a) [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg, de nakosten daaronder begrepen, met rente, en (b) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft vervolgens geantwoord, concluderend dat het hof het bestreden vonnis dient te bekrachtigen, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.4.
Het geschil tussen de Gemeente en [geïntimeerde] heeft betrekking op de eigendom van de strook grond tussen de openbare weg, de [straatnaam 2] , en perceel [perceel] (hierna: de strook).
Tussen partijen staat vast dat de strook in elk geval tot in de jaren negentig van de vorige eeuw eigendom is geweest van de Gemeente.
3.5.
Met grief 1 maakt de Gemeente bezwaar tegen de beslissing in r.o. 4.5. van het bestreden vonnis dat vaststaat dat de verjaringstermijn van 20 jaar is voltooid. Volgens de Gemeente heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [geïntimeerde] (althans haar rechtsvoorganger) de strook in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw in bezit heeft genomen. Met grief 2 maakt de Gemeente bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank in r.o. 4.7. van het bestreden vonnis dat het bezit van de strook ondubbelzinnig is geweest en dat - gelet daarop en gelet op de voltooiing van de verjaringstermijn - ten aanzien van de strook sprake is van eigendomsverkrijging door verjaring door [geïntimeerde] .
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
De verjaring, algemeen
3.6.1.
Het hof stelt in verband met de beoordeling van de grieven voorop dat de vorderingen van de Gemeente zijn gebaseerd op haar eigendomsrecht van de strook en dat [geïntimeerde] tegen de vorderingen van de Gemeente uitsluitend verweer voert met een beroep op de eigendomsverkrijging door verjaring zoals geregeld in de artikelen 3:105 BW jo. 3:306 BW.
Op grond van artikel 3:105 BW komt de eigendomsverkrijging vast te staan als [geïntimeerde] - of een rechtsvoorganger - bezitter was van de strook op het moment dat de verjaring van de door de Gemeente in te stellen rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit werd voltooid.
De verjaring treedt op grond van artikel 3:306 BW in door verloop van twintig jaren. Zij begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden van de strook/stroken (of de onmiddellijke opheffing gevorderd kan worden van de onrechtmatige toestand waarvan dit bezit de voortzetting vormt, welke situatie hier - anders dan bijvoorbeeld in HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2463 - niet aan de orde is). De verjaringstermijn loopt door zolang een derde bezitter is.
Niet van belang is hoeveel opvolgende bezitters er zijn geweest en hoe zij hun bezit hebben verkregen. Niet van belang is verder of het bezit door ieder van de bezitters al dan niet te goeder trouw is verkregen. Vereist is wél dat op het moment van de
voltooiingvan de verjaringstermijn ondubbelzinnig sprake is van bezit.
3.6.2.
Of dit laatste het geval is, moet worden beoordeeld op grond van de verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake het bezit en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW).
Het hof overweegt in dit verband dat de onderhavige zaak er één is van vele, waarin een strook grond die eigendom is van een gemeente en die grenst aan een particulier perceel, in gebruik wordt genomen door de particulier.
In veel gevallen zal dat gebruik plaatsvinden zonder een aanwijsbare juridische basis daarvoor, waarna de desbetreffende gemeente dat gebruik vervolgens gedoogt. In dit verband zal een rol spelen dat de bevoegdheid van de eigenaar tot het exclusieve gebruik van zijn eigendom ten aanzien van de hier bedoelde stroken publieke grond minder sterk op de voorgrond treedt dan de exclusieve gebruiksbevoegdheid van een particulier ten aanzien van zijn perceel.
Het particuliere gebruik van de stroken publieke grond zal dan ook in de regel niet op bezwaren van de eigenaar (de gemeente) stuiten, zo lang dat gebruik (bijvoorbeeld) niet afdoet aan de verkeersveiligheid en het ook niet verhindert dat de gemeente toegang heeft tot de strook grond als dat vanuit haar overheidstaak nodig is (zoals in de situatie dat dieper in de grond leidingen van nutsvoorzieningen en dergelijk lopen).
Het particuliere gebruik van de hier bedoelde stroken grond kan zelfs leiden tot een situatie die voordelig is, voor zowel de eigenaar van het belendende perceel als voor de gemeente. Dat - bijvoorbeeld - een particulier niet alleen zijn tuin, maar ook de aangrenzende strook van de gemeente onderhoudt en eventueel zelfs met planten verfraait, zal bijdragen aan het genot van de eigen woning met tuin. De gemeente kan het onderhoud en de verfraaiing van de strook positief opvatten, als een particuliere bijdrage aan het openbaar groen in de gemeente, en zal het waarschijnlijk ook op prijs stellen dat zij de strook niet behoeft te onderhouden.
Dat de gemeente niet optreedt tegen particulier gebruik van stroken als hier bedoeld mag daarom niet snel worden uitgelegd als een blijk van desinteresse van de gemeente voor haar eigendommen, ook niet als de gemeente gebruik gedoogt dat een particuliere eigenaar
nietvan zijn buurman zou dulden.
Als in situaties als deze het gedogen té snel het risico in zich bergt dat het leidt tot verlies van eigendom aan de zijde van de gemeente, kan dat de uitoefening van overheidstaken waarvoor de toegang tot de strook en/of het gebruik ervan noodzakelijk is, bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken. Deze consequentie zou voor de gemeente ook aanleiding kunnen zijn om dat gebruik - en vergelijkbaar gebruik in alle andere gevallen - voortaan niet meer te gedogen. Particulier én gemeente missen dan de beperkte, maar niet te verwaarlozen voordelen van het tot dan toe gedoogde gebruik van de strook publieke grond.
Het is mede tegen deze achtergrond dat het het hof juist voorkomt dat, waar in het algemeen bij onroerende zaken al niet snel een intentie tot het houden voor zichzelf door een niet-rechthebbende pleegt te worden aangenomen, dit des te meer geldt bij stroken publieke grond als de onderhavige.
3.6.3.
Het tot 1 januari 1992 geldende BW kende de op artikel 3:105 BW gebaseerde wijze van eigendomsverkrijging niet. Dat sluit niet uit dat bij de toepassing van artikel 3:105 BW rekening wordt gehouden met een bevrijdende verjaring waarvan de termijn is aangevangen vóór 1 januari 1992. In dat geval zijn mogelijk relevant de artikelen 73 en 93 Overgangswet NBW, die een uitgestelde werking van één jaar vanaf 1 januari 1992 tot gevolg hebben en op grond waarvan de eigendomsverkrijging niet eerder dan op 1 januari 1993 kan hebben plaatsgevonden.
3.6.4.
Het beroep op verjaring is een zelfstandig verweer van [geïntimeerde] tegen het door de Gemeente gevorderde. Stelplicht en bewijslast ter zake liggen daarom bij [geïntimeerde] .
3.6.5.
[geïntimeerde] heeft niet gesteld op welk moment de verjaringstermijn van twintig jaar ex artikel 3:306 BW in haar ogen is aangevangen of voltooid. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt wel dat zij zich op het standpunt stelt dat de eigendomsverkrijging ten gevolge van de extinctieve verjaring heeft plaatsgevonden in de periode dat zij eigenaar is van perceel [perceel] . [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat dit het geval is sinds 2005.
3.6.6.
Partijen zijn het er over eens dat de Gemeente een eventueel lopende verjaring ex artikel 3:306 BW heeft gestuit bij brief van 7 augustus 2012 (zie r.o. 3.1. onder f). Dit betekent dat, wil sprake zijn van de verjaring van de rechtsvordering van de Gemeente strekkende tot beëindiging van het bezit, de verjaringstermijn van twintig jaren uiterlijk op
7 augustus 1992 moet zijn aangevangen.
De strook in kwestie, bezit en tijdsverloop
3.7.1.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strook overwogen en beslist: (1) dat de strook medio jaren zeventig van de vorige eeuw in bezit is genomen door rechtsvoorgangers van [geïntimeerde] , door de strook bij het erf te trekken, (2) dat op de grens van de bestrating van de [straatnaam 2] en de strook een hoge beukenhaag is geplaatst, die het erf voor ongeveer twee-derde afsluit van de [straatnaam 2] en die het voor derden onmogelijk maakt om de strook vanaf de [straatnaam 2] te betreden, (3) dat wordt aangenomen dat de beukenhaag er al twintig jaar staat, nu de Gemeente de desbetreffende stelling van [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, (4) dat de Gemeente er op grond van de geconstateerde uiterlijke omstandigheden op bedacht moest zijn dat zij haar eigendom zou gaan verliezen, en dat gelet op dit een en ander sprake is van ondubbelzinnig bezit gedurende meer dan twintig jaren en daarmee van eigendomsverkrijging op grond van verjaring.
3.7.2.
De Gemeente betwist in hoger beroep (onder meer) dat het planten en houden van de beukenhaag op de strook door de opvolgende eigenaren van perceel [perceel] betekent dat de Gemeente het bezit van de strook heeft verloren en dat dit is overgegaan op (uiteindelijk) [geïntimeerde] . Volgens de Gemeente wordt de strook door de haag niet zodanig afgeschermd dat de Gemeente de strook niet kan betreden. De Gemeente wijst er verder op dat zich achter de eerste haag een tweede haag bevindt, die de daadwerkelijke afscheiding van de tuin van [geïntimeerde] vormt en waarvoor slechts 20 cm van de strook wordt gebruikt. Dit geheel levert geen gedragingen van [geïntimeerde] op, waaruit de Gemeente zou moeten afleiden dat [geïntimeerde] pretendeert eigenaar te zijn van de strook, aldus de Gemeente.
3.7.3.
[geïntimeerde] heeft hierop nader gesteld dat de beukenhaag de strook voor derden ontoegankelijk maakt, maar heeft die stelling onvoldoende onderbouwd. Reeds uit de eigen stellingen van [geïntimeerde] volgt immers dat een deel van de strook is verhard en dient als toegang tot de woning. Zoals blijkt uit het proces-verbaal heeft de rechtbank tijdens de descente op 9 oktober 2013 waargenomen dat op het verharde deel van de strook tevens parkeerplaatsen zijn aangelegd. Verder volgt uit hetgeen de rechtbank heeft waargenomen dat het verharde stuk ongeveer een-derde van de strook in beslag neemt. [geïntimeerde] heeft niets gesteld dat hieraan afdoet. Het verharde deel van de strook staat in een open verbinding met de openbare weg, de [straatnaam 2] . Uit de door de partijen in het geding gebrachte foto’s (mvg prod. 2, mva prod. 3) blijkt dat dit zowel recent als in het verleden het geval is (geweest). [geïntimeerde] heeft andermaal niets gesteld dat hieraan afdoet. [geïntimeerde] heeft verder niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat, waar het het niet-verharde deel van de strook betreft, niet de beukenhaag maar de daarachter geplaatste haag de daadwerkelijke afscherming vormt van haar tuin en dat voor deze haag slechts een zeer beperkt deel van de strook wordt gebruikt.
3.7.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het door [geïntimeerde] gestelde
nietkan volgen dat zij op het relevante moment - te weten: het moment dat de verjaringstermijn van artikel 3:306 BW in haar ogen is voltooid (zie r.o. 3.6.5.) - bezitter was van de strook. Uit de wijze waarop [geïntimeerde] de strook op dat moment gebruikte, hoefde de Gemeente naar verkeersopvatting niet af te leiden dat [geïntimeerde] de strook voor zichzelf hield.
Het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.7.5.
Nu het hof tot het oordeel komt dat [geïntimeerde] op het moment dat de verjaringstermijn ex artikel 3:306 BW in haar ogen is voltooid geen bezitter was van de strook, kan met betrekking daartoe geen sprake zijn van eigendomsverkrijging op grond van artikel 3:105 BW.
Al hetgeen partijen, in verband met de verjaringstermijn van twintig jaren, hebben gesteld over het moment waarop de beukenhaag is geplant kan verder in het midden blijven.
3.8.
De grieven 1 en 2 slagen.
Een andere dan de door de rechtbank gehanteerde grond om het beroep op eigendomsverkrijging door verjaring door [geïntimeerde] te honoreren is gesteld noch gebleken.
De door de grieven aangevallen beslissing van de rechtbank zal worden vernietigd en de vorderingen van de Gemeente zullen worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum te verwoorden. Het hof zal de gevorderde dwangsom afwijzen, nu de Gemeente zoals door haar gevorderd zal worden gemachtigd om, indien [geïntimeerde] nalatig blijft aan de ontruiming te voldoen, deze zelf te doen uitvoeren op kosten van [geïntimeerde] , zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
Tot slot
3.9.1.
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de Gemeente te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
De grief slaagt, gelet op het voorgaande.
3.9.2.
De vordering om [geïntimeerde] te veroordelen om aan de Gemeente, als onverschuldigd betaald, te voldoen de proceskosten van de eerste aanleg is door [geïntimeerde] niet weersproken en zal op de na te melden wijze worden toegewezen.
[geïntimeerde] zal voorts, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de Gemeente zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 3,44 (€ 92,81 : 27)
- griffierecht
€ 21,82(€ 589,- : 27)
totaal verschotten € 25,26
en voor salaris advocaat, uitgaande van het liquidatietarief (tarief II), maar tevens rekening houdend met de omstandigheid dat de Gemeente jegens alle gedaagden in één procedure en op dezelfde juridische grondslag dezelfde vordering heeft ingesteld en dat alle gedaagden zijn verschenen bij één advocaat en in overwegende mate hetzelfde verweer hebben gevoerd:
6 punten x € 50,-- € 300,--.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Gemeente zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 94,18
- griffierecht
€ 711,--
totaal verschotten € 805,18
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punten x € 894,- € 1.341,--
Het hof zal de nakosten begroten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
De door de Gemeente gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de vorderingen van de Gemeente met betrekking tot de strook grond aan de voorzijde van het perceel aan de [straatnaam 2][huisnummer 1] te [plaats] , kadastraal bekend als Gemeente Boxtel, [sectieletter] , nummer [sectienummer] zijn afgewezen en voor zover daarin de Gemeente is veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de Gemeente eigenaar is van de strook grond aan de voorzijde van het perceel aan de [straatnaam 2][huisnummer 1] te [plaats] , kadastraal bekend als Gemeente Boxtel, [sectieletter] , nummer [sectienummer] , zoals met blauw weergegeven op de ter gelegenheid van de pleidooien in eerste aanleg overgelegde tekening van de Gemeente met het nummer [nummer] en de vermelding ‘situatie met kadastrale grenzen [straatnaam 2][huisnummer 1] ’;
veroordeelt [geïntimeerde] om deze strook grond vóór
1 januari 2017met al de haren te ontruimen, te verlaten en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de Gemeente, met machtiging aan de Gemeente om indien [geïntimeerde] nalatig blijft aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van [geïntimeerde] , zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan de Gemeente te betalen het bedrag van € 693,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2014;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 25,26 aan verschotten en op € 300,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 805,18 aan verschotten en op € 1.341,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest, voor zover het veroordelingen bevat, uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, W.J.J. Beurskens en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer