De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de schuldenaar bij vonnis van 6 oktober 2015 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren wegens het plegen van strafbare feiten (brandstichting en het wegnemen van een webcam). Voorts is gebleken dat de schuldenaar bij mondeling vonnis van 10 januari 2014 van deze rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens bedreiging en brandstichting. Nu de schuldenaar zich voor het einde van deze proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden, heeft deze rechtbank in haar vonnis van 6 oktober 2015 gelast dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 5 dagen, alsnog ten uitvoer wordt gelegd. (…)
Gedurende de detentie heeft de uitkeringsinstantie de uitkering stopgezet. Ten aanzien van de nakoming van de financiële verplichtingen van de schuldenaar gedurende deze periode heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting verklaard dat alle lopende betalingsverplichtingen zo lang mogelijk uit de reserves van de schuldenaar zijn doorbetaald. (…)
De bewindvoerder heeft echter ter zitting aangegeven dat uit het door haar laatste ontvangen overzicht van 9 maart 2015 blijkt dat er een reservering voor onvoorziene uitgaven ter hoogte van € 291,14 was. Na deze datum heeft zij geen overzichten meer ontvangen van de inkomsten en uitgaven van de schuldenaar. Afgezien van het feit dat de schuldenaar daarmee niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan is eveneens niet duidelijk geworden met welke gelden de beschermingsbewindvoerder alle lasten heeft kunnen voldoen. (…)
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2.1 genoemde strafbare gedragingen op zodanige wijze in strijd zijn met de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat deze reeds voldoende grond opleveren voor een tussentijdse beëindiging van de regeling. (…)
Daarbij komt dat de schuldenaar op de toelatingszitting en tijdens de zittingen van 3 december 2013 en 8 april 2014, welke hebben plaatsgevonden in verband met een op 9 oktober 2013 ingediend verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Zo verklaarde hij destijds dat er geen sprake meer zou zijn van een alcoholverslaving. Uit het vonnis van 6 oktober 2015 blijkt echter dat er nog altijd sprake is van een alcoholverslaving en dat de schuldenaar ten tijde van het gepleegde strafbare feit onder invloed was van alcohol. (…)
Het verweer van de schuldenaar dat als gevolg van zijn strafbaar handelen geen nieuwe schulden zouden zijn ontstaan, hetgeen de rechtbank betwijfelt, doet aan de ernst en verwijtbaarheid van de voormelde gedragingen (en de daarmee aan derden toegebrachte schade) niet af.”