Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/264235/ HA ZA 13-361)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met zestien producties);
- de akte rectificatie van 13 januari 2015 van Marenq;
- de memorie van antwoord;
- de akte van 28 april 2015 van Marenq;
- de akte van 26 mei 2015 van [geïntimeerde] ;
3.De beoordeling
: “Bij onmacht van Dracon Eltron Holding zal Marenq vooraf worden geïnformeerd om hiertoe gezamenlijk een oplossing hiertoe uit te werken.”
“De bank heeft voor de zeer korte termijn het krediet uitgebreid met EUR 150.000,- om te voorkomen dat het bedrijf acuut in haar voortbestaan wordt bedreigd. U heeft aangegeven bereid te zijn hypotheek te laten vestigen op de panden [straatnaam][nr 1] en [straatnaam][nr 2] te [vestigingsplaats 2] . (…)”
“(…) Helaas hebben wij moeten constateren dat de kredietbehoefte voor 2012 fors hoger uitvalt in tegenstelling tot de eerder gewekte verwachtingen tijdens onder andere ons gesprek op 10 februari 2012. (..) We hebben aangegeven dat Rabobank deze tekorten niet (verder) bancair kan invullen. Wel hebben wij ons tot nader order bereid verklaard de rekening courant faciliteit van EUR 1.300.000,00 per heden, vooralsnog te continueren onder de volgende voorwaarden: (…) Zoals tijdens de bespreking op 29 februari 2012 aangegeven, ziet de Rabobank vooralsnog geen grond voor het verstrekken van een aanvullende financiering. De door u verwachte liquiditeitstekorten dienen derhalve primair door inbreng van gelden van derden ingevuld te worden. U heeft aangegeven zich de komende periode volledig in te zetten om additioneel kapitaal bij derden aan te trekken. Wij willen u deze mogelijkheid bieden. Indien u er niet in slaagt om additioneel kapitaal aan te trekken (..) zullen wij zoals besproken ons het recht voorbehouden om de financiering alsnog al dan niet met onmiddellijke ingang op te zeggen en de daarvoor gestelde zekerheden op te eisen. In dat geval hebben wij aangegeven dat we alsdan een bodemverhuur willen uitvoeren. (..)”
“(..) Op 16 maart 2012 hebben wij een bespreking gehad (..) Uw accountant heeft namens u een strategie geschetst, waarbij de activiteiten van twee ondernemingen, te weten B.T.I Teletronica Industrie B.V. en BTI Bremi International B.V., worden gestaakt. Vervolgens ligt er een doorstartscenario klaar, waarbij deze activiteiten worden overgenomen. U ziet daarin een rol weggelegd voor de bank. (..) Wij zijn onder de navolgende voorwaarden (niet limitatief) bereid om over een dergelijk voorstel na te denken: - de verstrekte financiering (rekening-courant) ad EUR 1.300.000,- met de daaraan verbonden voorwaarden en zekerheden dient een op een te worden overgenomen door de doorstartende partij; (…) - de bank zal in een doorstartscenario de aan de onderneming verstrekte zekerheden opeisen; - vestiging hypotheek op de panden aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats 2] (reeds bestaande afspraak); (…) Indien aan voornoemde voorwaarden zijn voldaan zijn we zoals gezegd bereid om met u in overleg te treden ten aanzien van een dergelijk doorstartscenario en de daarbij behorende voorwaarden. Voor ons is het nu nog niet geheel duidelijk hoe het doorstartvoorstel concreet is opgebouwd. (…)”
wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat DEH aan haar verplichting uit die garantstelling niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die Marenq daardoor zou lijden(persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder naar maatstaf A, het eerste geval zoals genoemd in het arrest Ontvanger/ [X.] ). Met grief III stelt Marenq blijkens de toelichting op die grief verder in bredere zin opnieuw haar standpunt, dat [geïntimeerde] als bestuurder persoonlijk onrechtmatig handelen valt te verwijten, aan de orde.
(‘om te voorkomen dat het bedrijf acuut in haar voortbestaan wordt bedreigd’) bereid is het krediet uit te breiden met € 150.000,=.
“(…) Helaas hebben wij moeten constateren dat de kredietbehoefte voor 2012 fors hoger uitvalt in tegenstelling tot de eerder gewekte verwachtingen tijdens onder andere ons gesprek op 10 februari 2012. (…) Wel hebben wij ons tot nader order bereid verklaard de rekening courant faciliteit met een limiet van EUR 1.300.000,00 per heden, vooralsnog te continueren onder de volgende voorwaarden: (…) ”.Ook die brief geeft er derhalve nog geen blijk van dat de bank geen heil meer zag in het voortbestaan van (de ondernemingen van) DEH.
De bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en het handelen van de bestuurder is in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig dat de bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
“Bij onmacht van Dracon Eltron Holding zal Marenq vooraf worden geïnformeerd om hiertoe gezamenlijk een oplossing hiertoe uit te werken.”In grief IV bestrijdt zij specifiek de door de rechtbank aan die clausule gegeven uitleg. Marenq verwijt [geïntimeerde] dat hij bewust heeft nagelaten haar tijdig en correct over de betalingsonmacht van DEH heeft te informeren. Volgens Marenq heeft [geïntimeerde] daardoor bewerkstelligd dat zij langer is voortgegaan met leveranties aan BTI dan zij bij de juiste informatie zou hebben gedaan en dat zij geen maatregelen ter voorkoming van schade heeft getroffen, die zij bij het verstrekken van die informatie wel zou hebben getroffen, zoals bijvoorbeeld het terughalen van zaken die door haar onder eigendomsvoorbehoud waren geleverd en het alleen tegen contante betaling nog leveren van zaken. Marenq heeft verder nog gesteld dat, hoewel [geïntimeerde] voldoende mogelijkheden had om kapitaal van aan hem gelieerde partijen aan te trekken, hij dit in het zicht van het faillissement heeft nagelaten. Marenq merkt op dat [geïntimeerde] wel stelt dat hij veel privé-vermogen in de (mogelijke) doorstart van BTI heeft gestoken maar dat hij daarvan geen bewijs heeft overgelegd anders dan het bewijs van een betaling van € 100.000,= door [geïntimeerde] Beheer aan DEH. Volgens Marenq (mvg 38) hebben DEH en [geïntimeerde] niet voldaan aan de voorwaarden die de Rabobank al in haar brief van 7 november 2011 (prod. 1 bijlage 4 mvg) stelde (aantrekken € 500.000,= extra risicodragend kapitaal naast aanvullende borgtochten van € 300.000,= van [geïntimeerde] ) noch aan de in bovengenoemde brief van 2 maart 2012 van de Rabobank genoemde voorwaarden voor de voorlopige continuering van een rekening-courantlimiet van € 1.300.000,=.
“Indien u er niet in slaagt om additioneel kapitaal aan te trekken (..) zullen wij zoals besproken ons het recht voorbehouden om de financiering alsnog al dan niet met onmiddellijke ingang op te zeggen en de daarvoor gestelde zekerheden op te eisen. In dat geval hebben wij aangegeven dat we alsdan een bodemverhuur willen uitvoeren. ” -blijkt niet dat, zoals door [geïntimeerde] gesteld, de bodemverhuurconstructie een voorwaarde voor een voortgezette financiering was. De bodemverhuurconstructie (waardoor de bezitloos verpande zaken vuistpand van de Rabobank zouden worden) kwam juist aan de orde op het moment dat duidelijk was dat aan de voorwaarden voor verdere financiering niet was voldaan en de bank de financiering met onmiddellijke ingang zou gaan opeisen. DEH en [geïntimeerde] moeten dan ook al op een eerder moment dan op het moment van de aanspraak van de Rabobank op de bodemverhuurconstructie hebben geweten of behoren te weten dat DEH haar garantieverplichting met een grote mate van waarschijnlijkheid niet langer zou kunnen nakomen.
Dat de gevolgen van de op 29 februari 2012 te voorziene financieringsproblemen wellicht zouden kunnen zijn uitgebleven indien een doorstart van de activiteiten van BTI had kunnen worden gerealiseerd, doet aan het aan [geïntimeerde] te verwijten handelen niet af.
4.De uitspraak
W.J.J. Beurskens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 oktober 2016.