ECLI:NL:GHSHE:2016:4310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/00912 en 15/00913
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondernemerschapstatus van een sportverslaggever en verzorgingswerkzaamheden in het belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de werkzaamheden van de belanghebbende als sportverslaggever en de verzorgingswerkzaamheden voor zijn moeder als een onderneming kunnen worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder navorderingsaanslagen opgelegd voor het jaar 2012, waarbij de belanghebbende inkomsten uit deze werkzaamheden als winst uit onderneming had aangegeven. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de werkzaamheden van de belanghebbende als sportverslaggever niet van dien aard en omvang zijn dat gesproken kan worden van een onderneming. De belanghebbende had deze werkzaamheden voor slechts één opdrachtgever verricht en had niet actief gezocht naar meer opdrachtgevers. Bovendien was de mate van zelfstandigheid beperkt, aangezien de opdrachtgever het onderwerp en de aanleveringsvoorschriften bepaalde. De geringe omzet van de website van de belanghebbende droeg ook niet bij aan de conclusie dat er sprake was van een onderneming.

Met betrekking tot de verzorgingswerkzaamheden voor zijn moeder oordeelde het Hof dat deze werkzaamheden te gering van omvang zijn om als onderneming te worden aangemerkt. De belanghebbende had zijn betoog dat de Belastingdienst zijn bedrijf probeerde te ondermijnen niet onderbouwd, en het Hof achtte dit betoog onaannemelijk. Het Hof concludeerde dat de inspecteur bij de heffing van de inkomstenbelasting en de bijdrage Zvw de werkzaamheden van de belanghebbende niet als onderneming kon kwalificeren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Kenmerken 15/00912 en 15/00913
23 september 2016
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 19 juni 2015 in de zaak met kenmerken AWB 14/6956 en 14/6957 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
( [A] en [B] )

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 augustus 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.757.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 14 november 2014, de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de tegen deze uitspraken ingestelde beroepen in haar uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 juli 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Belanghebbende is verschenen en namens de inspecteur, [A] en [B] voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende verricht werkzaamheden als sportverslaggever op grond van een overeenkomst van opdracht gesloten met [C] B.V. en [D] B.V. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
Voornoemde overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
“2.2. De opdrachtnemer vervaardigt in opdracht van de opdrachtgever een of meer artikelen. Onderwerp en omvang van de opdracht worden door de redactiechef vastgesteld, na overleg met de hoofdredactie en/of andere redactiechefs en aan de opdrachtnemer doorgegeven. De redactiechef bepaalt tevens het tijdstip en de wijze van aanlevering en geeft eventuele nadere aanwijzingen, die de opdrachtnemer steeds stipt zal naleven. Indien niet anders is aangegeven dient de uitgevoerde opdracht in het algemeen elektronisch te worden aangeleverd vóór 17.00 uur, voorafgaand aan de dag van publicatie.”,
en:
“2.5. De opdrachtnemer verplicht zich geen opdrachten voor derden uit te voeren over (vergelijkbare) onderwerpen waarvoor hij de opdracht van opdrachtgever heeft aanvaard, tenzij de publicatie van het betreffende artikel minimaal 48 uur na het verschijnen van de dagbladen van [E] B.V. plaatsvindt.”
2.3.
Belanghebbende exploiteert een website waarop onder meer zijn sportfoto’s tentoongesteld staan en voor verkoop beschikbaar worden gesteld. De omzet van de website bedroeg in 2012 € 23.
2.4.
Belanghebbende besteedt (minstens) 25 uur per week aan de verzorging van zijn moeder. Voor deze diensten ontvangt hij een betaling uit een aan haar toegekend persoonsgebonden budget.
2.5.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een verklaring arbeidsrelatie resultaat uit overige werkzaamheden afgegeven voor de in onderdeel 2.1 genoemde werkzaamheden op het gebied van sportverslaggeving. Belanghebbende is tevergeefs tegen deze beschikking in bezwaar, beroep, hoger beroep en cassatie gegaan (hierna: de VAR-procedure, bij het Hof bekend onder nummer 12/00712, ECLI:NL:GHSHE:2014:460).
2.6.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 de inkomsten uit de in onderdelen 2.1, 2.3 en 2.4 genoemde bronnen aangegeven als winst uit onderneming en daarbij aanspraak gemaakt op ondernemersfaciliteiten (€ 11.288).

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de werkzaamheden van belanghebbende een onderneming vormen. Als de activiteiten een onderneming vormen, is voorts in geschil of belanghebbende recht heeft op de (verhoogde) zelfstandigenaftrek.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Onder een onderneming wordt verstaan een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal met behulp waarvan wordt beoogd door middel van deelname aan het economisch verkeer winst te behalen. De beoordeling of sprake is van een onderneming geschiedt aan de hand van een aantal criteria, waaronder de mate van zelfstandigheid ten opzichte van de opdrachtgevers, het lopen van ondernemersrisico en het aantal opdrachtgevers.
4.2.
Vooropgesteld dient te worden dat de verzorgingswerkzaamheden te zeer van aard verschillen van de sportgerelateerde werkzaamheden om tezamen als één onderneming te kunnen worden aangeduid. Het Hof zal daarom afzonderlijk beoordelen of de sportgerelateerde werkzaamheden en de verzorgingswerkzaamheden aan de ondernemingscriteria voldoen.
4.3.
Met betrekking tot belanghebbendes werkzaamheden als sportverslaggever overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft deze werkzaamheden voor slechts één opdrachtgever verricht. Niet gesteld is dat belanghebbende actief op zoek is gegaan naar meer opdrachtgevers. Belanghebbende heeft integendeel ter zitting verklaard dat de verzorging van mijn moeder veel tijd in beslag neemt, zodat het hem onmogelijk is om meer te werken.
Voorts volgt uit de overeenkomst van opdracht dat de mate van zelfstandigheid van belanghebbende beperkt is. Belanghebbende levert de artikelen in beginsel aan op aanvraag van de opdrachtgever waarbij de opdrachtgever het onderwerp, de omvang en de aanleveringsvoorschriften bepaalt. Het is belanghebbende bovendien niet zonder meer toegestaan vergelijkbare werkzaamheden voor andere opdrachtgevers te verrichten.
Op grond van het voorgaande is het Hof met de rechtbank van oordeel dat belanghebbendes werkzaamheden als sportverslaggever niet van dien aard en omvang zijn dat gesproken kan worden van een onderneming. Ook indien de verslaggevingswerkzaamheden in samenhang worden bezien met de exploitatie van de website, maakt dat het oordeel – mede gezien de geringe omzet van de website – niet anders.
4.4.
Ook met betrekking tot belanghebbendes verzorgingswerkzaamheden volgt het Hof de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. De werkzaamheden zijn beperkt tot de verzorging en verpleging van zijn moeder en – naar de rechtbank terecht heeft overwogen – te gering van omvang om als onderneming te worden aangemerkt.
4.5.
Belanghebbende heeft zijn betoog dat de Belastingdienst probeert zijn ‘bedrijf de nek om te draaien’ op ‘instructie van het Ministerie van Financiën, wellicht na persoonlijke bemoeienis van de vorige staatssecretaris’ op geen enkele wijze onderbouwd. Het Hof acht dat betoog ook onaannemelijk.
4.6.
De omstandigheid dat in de eerder voor het Hof gevoerde procedure over de voor het jaar 2012 afgegeven VAR-row ter zake van belanghebbendes werkzaamheden als sportverslaggever door de inspecteur is gesteld (zie onderdeel 4.6 van de uitspraak van het Hof) dat belanghebbendes zorgwerkzaamheden geen rol spelen bij de beoordeling van de afgegeven VAR-row voor de werkzaamheden als sportverslaggever, omdat de zorgwerkzaamheden daarvoor te zeer van aard verschillen (een argument dat door het Hof in onderdeel 4.8 van zijn uitspraak is gehonoreerd), rechtvaardigt op zichzelf niet het in rechte te honoreren vertrouwen dat de inspecteur bij de heffing van de IB en/of bijdrage Zvw de sport gerelateerde werkzaamheden en/of de verzorgingswerkzaamheden (tezamen of afzonderlijk beschouwd) als onderneming in aanmerking zou nemen.
Belanghebbende heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van enig doen of nalaten van de Belastingdienst dat bij hem in redelijkheid de indruk heeft kunnen wekken dat de inspecteur ten aanzien van de kwalificatie van belanghebbendes werkzaamheden in 2012 bewust het standpunt zou hebben ingenomen dat die werkzaamheden geheel of voor een deel kwalificeren als een onderneming. Bovenstaande leidt tot het oordeel dat voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel dat beroep niet kan worden gehonoreerd.
Slotsom:
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 23 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.