Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 29 september 2015 waarbij het hof een meervoudige comparitie heeft gelast;
- het H12-formulier van de advocaat van [geïntimeerde] van 26 november 2015, met de producties 7 en 8.
- het proces-verbaal van de meervoudige comparitie op 10 december 2015.
6.De beoordeling
als gevolg van een ongeval(uitgekeerd in de vorm van een bedrag ineens), dat deze niet reeds op basis van het feit dat de vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon verbonden nadelige gevolgen van het ongeval, buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt. Steeds behoren de omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Daarbij achtte de Hoge Raad met name van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokkene als gevolg van het ongeval in de toekomst in de periode
na de ontbinding van de gemeenschapzal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen. (voetnoten weggelaten.)
na de ontbinding van de gemeenschapzal lijden, te onderbouwen. [appellante] legt alleen een verklaring over van de raadsman/advocaat van [appellante] in België, maar niet een objectief toetsbaar stuk (van bijvoorbeeld de schadeplichtige) waaruit blijkt dat een nog resterend deel van de vergoeding betrekking heeft op schade die [appellante] als gevolg van het ongeval in de periode
na de ontbinding van de gemeenschapzal lijden. In zoverre faalt de grief van [appellante] .
€ 203,=in het kader van de afwikkeling van verrekenposten aan [geïntimeerde] dient te voldoen.”
€ 161,07.”
7.De uitspraak
- aan [appellante] is toegedeeld “de (toekomstige) letselschade-uitkering” (rov. 3.3 van het bestreden vonnis);
- [appellante] is veroordeeld tot betaling van een bedrag ter grootte van de helft van de aan [appellante] toegekende cq nog toe te kennen vergoeding uit hoofde van het aan haar overkomen ongeval, voor zover de vergoeding ziet op materiële schade die kan worden teruggevoerd op de huwelijkse periode (rov. 3.4 van het bestreden vonnis);