Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante],wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verdere verloop van het geding
6.De verdere beoordeling
‘ [geïntimeerden] vragen arrest en zullen geen gebruik meer maken van de mogelijkheid om bewijs te leveren. Er is niet meer bewijs dan nu in de procedure is ingebracht. Getuigenverhoor hoeft niet meer plaats te vinden.’
Uit deze grensconstructie in combinatie met de stellingen van partijen volgt dat de kadastrale grens een rechte lijn vormt die:
- aan de straatzijde begint bij een punt, door het Kadaster gemarkeerd met een ijzeren buis, in het midden van de gemetselde pilaar (zie 3.1. onder k.),
- ter hoogte van de voorgevel van de woning van [geïntimeerden] loopt door een punt op 65 cm uit het hoekpunt van die voorgevel,
- ter hoogte van de voorgevel van de garage van [appellanten] loopt door een punt op 55 cm uit de zijgevel van de woning van [geïntimeerden] , en
- ter hoogte van de achtergevel van dezelfde garage loopt door een punt op 34 cm uit het hoekpunt van die achtergevel.
achtertuinvan [geïntimeerden] geen sprake kan zijn van eigendomsverkrijging door verjaring op grond van artikel 3:99 BW, omdat de daarvoor vereiste goede trouw ontbreekt.
Dit betekent dat ten aanzien van de achtertuinen van partijen vaststaat dat de grens verloopt conform de kadastrale reconstructie.
voortuinvan [geïntimeerden] heeft het hof in de r.o. 3.8.3. en 3.8.4. geoordeeld dat geen sprake is van bezit door [geïntimeerden] , zodat geen sprake kan zijn van eigendomsverkrijging door verjaring op grond van artikel 3:105 BW.
Hieruit volgt dat ook ten aanzien van de voortuinen van partijen komt vast te staan dat grens verloopt conform de kadastrale reconstructie.
In verband met de voortuinen heeft de kantonrechter daarentegen op goede gronden geoordeeld dat
geensprake is van eigendomsverkrijging door verjaring en dat de vordering van [geïntimeerden] onder 2-primair daarom dient te worden afgewezen.
6.2.6. [appellanten] vordert (zie r.o. 3.4.1. onder a.) dat het hof zal bepalen dat de erfgrens tussen de percelen van partijen verloopt (kort gezegd) conform de kadastrale reconstructie. Het hof begrijpt, zoals ook [geïntimeerden] heeft kunnen begrijpen, dat [appellanten] aldus vordert dat het hof een verklaring voor recht uitspreekt over het verloop van de grens. Aldus opgevat kan de vordering, gelet op het voorgaande, worden toegewezen.
vordert thans tevens (zie r.o. 3.4.1.) dat [geïntimeerden] wordt veroordeeld om de kosten van de kadastrale grensreconstructie ad € 580,- (met rente) te betalen aan [appellanten] De vordering is niet voorzien van een toelichting, zodat onduidelijk is gebleven waarom [geïntimeerden] volgens [appellanten] het volledige bedrag van de reconstructie zou moeten dragen. Het hof overweegt in dit verband dat uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd volgt dat [geïntimeerden] zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de grens verloopt conform de kadastrale reconstructie en dat juist [appellanten] zich - aanvankelijk - op andere standpunten heeft gesteld. De reconstructie heeft daarom niet gediend ter onderbouwing van enige stelling waarop [appellanten] zich jegens [geïntimeerden] heeft beroepen, zodat de vordering . zal worden afgewezen.
[appellanten] heeft de vorderingen en het daartoe gestelde gemotiveerd bestreden.
Het hof is van oordeel dat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hij heeft overwogen in r.o. 3.9.3. inzake het ontbreken van het
bezitvan de gestelde erfdienstbaarheid in verband met de voortuinen. Deze overweging is ook hier van overeenkomstige toepassing is. Het hof overweegt verder dat het recht, om met uitsluiting van de eigenaar een strook grond als tuin te gebruiken, niet kan worden ontleend aan een erfdienstbaarheid, omdat dit gebruik een grotere inbreuk op het eigendomsrecht oplevert dan de last als bedoeld in artikel 5:70 BW.
Het hof heeft in r.o. 3.9.4. aan dit oordeel de conclusie verbonden dat de kantonrechter ten onrechte voor recht heeft verklaard dat de gestelde erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan, zodat het beroepen vonnis in zoverre niet in stand kan blijven, en dat hetzelfde geldt voor de bepaling inzake de inschrijving in de openbare registers. Het hof zal de vordering van [geïntimeerden] onder 2-subsidiair en 3 (voor zover betrekking deze ziet op de erfdienstbaarheid in verband met de voortuinen) alsnog afwijzen.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, kennelijk oordelend dat de beslissing dat [geïntimeerden] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond in de achtertuin, aan de toewijzing ervan in de weg staat.
achterde garage. Het hof overweegt hiertoe dat de schutting tegen de erfgrens achter de garage een reële afscheidende functie heeft. De schutting kan ook worden geplaatst (en onderhouden) vanaf het perceel van [appellanten] Van enige onevenredigheid (en/of strijd met de redelijkheid en billijkheid) zoals door [geïntimeerden] gesteld is hier geen sprake.
naastde garage. De aan [appellanten] toebehorende strook grond is hier ongeveer 25 tot 30 centimeter breed. Na het plaatsen van de schutting zal een zeer smal strookje grond resteren, dat voor [appellanten] geen reëel gebruiksnut heeft. De schutting voegt verder - als afgrenzing - niets toe aan de garagemuur. [appellanten] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze oordelen. Hier staat tegenover dat plaatsing (en onderhoud) van de schutting alleen mogelijk is vanaf het perceel van [geïntimeerden] en bij deze tot overlast zal leiden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat de situatie zoals die zal ontstaan na plaatsing van de schutting, zal leiden tot overlast in de vorm van ongedierte. [appellanten] heeft niet betwist dat deze kans bestaat.
Gelet op dit alles geldt dat een onevenredigheid bestaat tussen het belang dat [appellanten] met de schutting naast de garage wil dienen en het belang van [geïntimeerden] dat erdoor wordt geschaad. Deze onevenredigheid staat eraan in de weg dat [appellanten] hier zijn eigendomsrecht uitoefent op de wijze zoals door hem beoogd.
6.9. Gelet op al het voorgaande is [geïntimeerden] de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Dit betekent dat [appellanten] in eerste aanleg ten onrechte is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en dat ten aanzien van de procedure in reconventie de proceskosten ten onrechte zijn gecompenseerd. De desbetreffende beslissingen kunnen niet in stand blijven. Het hof zal [geïntimeerden] alsnog veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en in reconventie.
Het hof zal [geïntimeerden] tevens veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
€ 207,00
€ 299,00
7.De uitspraak
achterde garage van [appellanten] , tegen de erfgrens aan een hekwerk plaatst tot een hoogte van twee meter;
achterde garage van [appellanten] te verwijderen en verwijderd te houden en voorts om de strook grond tussen de zijgevel van de garage van [appellanten] en de erfgrens te ontruimen en ontruimd te houden, dit een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20,- per dag dat [geïntimeerden] na vier weken na betekening van het arrest niet volledig hebben voldaan aan deze veroordelingen;