Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/283798/HA ZA 14-462)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte uitlating van [appellant] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
“De levering vereist voor de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.”[appellant] heeft echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat aan [geïntimeerde] op of omstreeks 5 september 2007 het bezit van de Porsche is verschaft. [appellant] heeft wel aangevoerd dat het kenteken op naam van [geïntimeerde] is gesteld, maar dat is gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende om tot eigendom door bezitsverschaffing van [geïntimeerde] te kunnen besluiten. Immers in artikel 1 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat: “
Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig (…) wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig (…).”Op grond van die bepaling kan dus niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] eigenaar is, omdat de mogelijkheid open wordt gelaten dat hij houder is. Als houder in de zin van de Wegenverkeerswet wordt onder meer aangemerkt degene die het voertuig anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft (lid 2 sub o. van voormelde bepaling).