ECLI:NL:GHSHE:2016:4168

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.149.611_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en bewijs van opzet tot benadeling van aandeelhouder in faillissement

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Inforhei B.V. tegen LaBell IT Services B.V. en een individuele bestuurder. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid en de vraag of de bestuurder opzettelijk handelingen heeft verricht die schadelijk waren voor de aandeelhouder, InfoRhei. Het hof oordeelde dat InfoRhei niet in staat was om het bewijs te leveren dat de bestuurder opzet had om haar te benadelen. De procedure volgde op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vordering van InfoRhei was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat de bestuurder opzettelijk handelde met de bedoeling om InfoRhei te benadelen. De getuigen gaven aan dat er geen opzet was en dat de handelingen van de bestuurder gericht waren op het voortbestaan van de onderneming. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van InfoRhei af, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.149.611/01
arrest van 20 september 2016
in de zaak van
INFORHEI B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als InfoRhei,
advocaat: mr. J.A. Visser te Dordrecht,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] , België,

2.
LABELL IT SERVICES B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna tezamen aan te duiden als [geïntimeerden] en afzonderlijk als [geïntimeerde] en LaBell,
advocaat: mr. L.J. van Langenvelde te [vestigingsplaats] ,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 29 september 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer/rolnummer 252752 / HA ZA 12-556 tussen partijen gewezen vonnis van 29 januari 2014.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 september 2015 (hierna: het tussenarrest);
- het proces-verbaal van de enquête van 22 februari 2016;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 18 mei 2016.
Partijen hebben, met afzien van het nemen van memories na enquête, arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

De bewijslevering
6.1.
Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat vaststaat (1) dat [geïntimeerde] in verband met de oprichting van LaBell en de overheveling van de onderneming van Mulix naar LaBell als bestuurder jegens Mulix is tekortgeschoten, (2) dat dit tekortschieten een oorzaak is geweest van het faillissement van Mulix, en (3) dat InfoRhei ten gevolge van dit faillissement is benadeeld in die zin dat zij daardoor afgeleide schade heeft geleden (zie de r.o. 3.12. en 3.13.1.). Het hof heeft InfoRhei vervolgens opgedragen om de opzet van [geïntimeerde] gericht op de benadeling van InfoRhei te bewijzen.
6.2.
InfoRhei heeft daarop de heer [getuige 1] en de heer [getuige 3] als getuigen doen horen.
In contra-enquête heeft [geïntimeerden] de heer [geïntimeerde] (geïntimeerde sub 1) als getuige doen horen.
6.3.1.
De getuige [getuige 1] heeft onder meer als volgt verklaard:
‘Mijn functie (…) vanaf 2003, 2004 was accountmanager en verkoopplanner bij Mulix B.V. Ik oefende deze functie uit tot aan het faillissement van Mulix.
Dhr. [geïntimeerde] was mijn direct leidinggevende. Ik had bijna dagelijks contact met hem.
De heren [aandeelhouder 3] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 1] sprak ik de eerste jaren ook bijna dagelijks. Wij zaten in hetzelfde pand. Op enig moment (…) zijn wij naar een ander pand gegaan. Ik sprak genoemde heren toen nog wel maar minder. (…)
Wat ik weet van deze kwestie is dat er sprake was van een zakelijk conflict. Dat is geëscaleerd.
Ik was niet actief in deze kwestie, ik hield mij vooral bezig met de dagelijkse gang van zaken. Dat ging onder andere om het aannemen van de mensen en het regelen van auto’s voor het personeel.
U vraagt mij of dhr. [geïntimeerde] ooit tegen mij heeft gezegd dat hij de opzet had om InfoRhei te benadelen. Ik antwoord daarop dat dat niet het geval is. U vraagt mij of hij wel met mij over het conflict heeft gesproken. Ja hij heeft met mij gesproken over de beslagleggingen en wat daaraan ten grondslag lag. Er zijn volgens mij twee dingen fout gegaan. Er is een project bij InfoRhei stopgezet, waardoor mensen van Mulix terugkwamen die daarop niet meer ingezet konden worden. Later ging het over van alles: mensen, auto’s en panden.
U vraagt mij of ik bekend ben met een stuk dat heet: getuigenverklaringen door dhr. [getuige 1] over bestuurlijke zaken van Mulix (productie 1 bij Conclusie van Repliek). Ja ik heb dit stuk later gezien. Er staan dingen in die kloppen en er staan ook dingen in die niet kloppen.
(…) U houdt mij voor dat in de verklaring staat dat dhr. [geïntimeerde] in 2009 een mail heeft gestuurd onder andere aan mij, waarin hij de opzet van LaBell heeft uitgelegd. Het zou daarbij gaan om de winsten ten goede te laten komen van LaBell terwijl het personeel zou achterblijven in Mulix, aldus nog steeds de schriftelijke verklaring. Ik antwoord hierop dat er in die tijd wel een mail is gestuurd maar dat daarin niet is vermeld het stukje over het ten goede laten komen van de winsten aan LaBell en het achterblijven van het personeel in Mulix. Overigens was het in die tijd normaal om diensten en resources te scheiden. Dat is ook wat er gebeurd is.
(…)
U houdt mij voor dat in het stuk is vermeld dat ik heb verklaart dat ik in opdracht van [geïntimeerde] het personeel moest langsgaan en moest overtuigen van de overstap naar Mulix Zuid-Oost. Dit is bij de wisseling van de structuur wel gebeurd. Met dhr. [geïntimeerde] heb ik toen niet gesproken over de gevolgen hiervan voor InfoRhei want InfoRhei was ook aandeelhouder in Mulix Zuid-Oost Nederland.
U houdt mij voor dat in de processtukken van de zijde van InfoRhei is vermeld dat ik niet bereid zou zijn geweest om een schriftelijke verklaring te ondertekenen omdat ik bezorgt was dat dit voor mij vervelende gevolgen zou hebben. Ik antwoord daarop als volgt: het gesprek was niet bedoeld om een schriftelijke verklaring van te maken. Er was sprake van een vete over en weer, een zakelijk conflict. Het is niet zo dat ik de verklaring niet heb ondertekend vanwege zorg voor vervelende consequenties voor mijzelf.
U vraagt mij of ik enig wetenschap heb over opzet bij dhr. [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen. Ja en dit was aan de andere kant ook het geval, het ging over en weer. Daarmee bedoel ik dat het als volgt ging: als jij beslag daarop legt, leg ik hierop beslag.
Op vragen van mr. Visser antwoord ik als volgt.
U verwijst naar mijn eerdere verklaring waarin ik heb gezegd dat er sprake was van opzet tot benadeling over en weer en u vraagt mij het deel van de zijde van InfoRhei weg te denken en alleen te denken aan de opzet van de zijde van dhr. [geïntimeerde] . U vraagt mij waaruit die heeft bestaan. Ik antwoord als volgt: dat is een moeilijke. Opzet is actie en reactie. Ik kan dat niet los van elkaar zien. Het uitte zich van groot tot klein. Het ging bijvoorbeeld om het inbeslagneming van de koffiemachine. Dit is over en weer gebeurd. Zo is ook de koffiemachine van Mulix in beslag genomen. U vraagt mij wat dhr. [geïntimeerde] toen heeft gedaan. Die heeft een nieuwe besteld. Verder weet ik het niet, er waren over en weer zoveel beslagleggingen.
U houdt mij voor dat in het schriftelijke stuk waarover wij zojuist spraken is vermeld dat ik zou hebben verklaard dat er € 700.000 op de bankrekening van Mulix zou hebben gestaan in januari in het jaar voor het faillissement van Mulix. Er staat volgens u ook dat dit drie maanden later was verdwenen. Ik heb dit niet gezien, noch de € 700.000, noch de eventuele verdwijning daarvan. Ik zie geen bankrekeningen. Dit deel van het stuk berust dus niet op feiten.
Op vragen van mr. van Langevelde antwoord ik al volgt.
U vraagt mij of aan mij gevraagd is het stuk waarover wij zojuist spraken te ondertekenen. Dit is mij niet gevraagd. Er is mij ooit gevraagd een verklaring te ondertekenen. Ik heb toen gezegd: ‘ik ga niet tussen die twee vuren zitten’.’
6.3.2.
De getuige [getuige 3] heeft onder meer als volgt verklaard:
‘U vraagt mij wat mijn functie was vanaf ongeveer 2008. Ik was commercieel en operationeel de kartrekker van Mulix ZON.
Ik had destijds contacten met dhr. [geïntimeerde] zoals collega’s met elkaar contacten hebben. Dit gebeurde telefonisch een aantal keren per week. Fysiek ging het om eenmaal per week of per twee weken. Het is een grove inschatting.
Ik had destijds ook contacten met de heren [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 3] en [aandeelhouder 1] . Dit was veel minder vaak. Ik denk een aantal keer per jaar.
U vraagt mij wat ik weet over een eventueel opzet van dhr. [geïntimeerde] gericht op benadeling van InfoRhei. Daar heb ik natuurlijk over nagedacht toen ik de opdracht kreeg om hier te getuigen. Mijn antwoord is: weinig. Ik weet dat LaBell bestond. Daar was ik niet bij betrokken. Ik ken ook niet de achtergrond van LaBell. U vraagt mij of ik overigens nog wetenschap heb over eventuele opzet van dhr. [geïntimeerde] zoals hiervoor bedoeld. Niet dat ik mij kan herinneren.
(…)
U houdt mij voor dat InfoRhei in de processtukken heeft aangevoerd dat ik iets zou kunnen verklaren over opzet bij [geïntimeerde] tot benadeling van InfoRhei. Dit kan ik mij niet herinneren.
(…)
U vraagt mij of ik van dhr. [geïntimeerde] heb gehoord dat het de bedoeling was om winsten buiten Mulix te houden en in LaBell te laten vallen. Ik kan mij dit niet herinneren.
(…).
6.3.3.
In contra-enquête heeft de getuige [geïntimeerde] onder meer als volgt verklaard:
‘(…)
U vraagt mij wat mijn intentie was bij de oprichting van LaBell. De intentie was om nieuwe activiteiten te ontplooien. Het waren activiteiten gericht op smartphones. De technische uitvoering daarvan zou lopen via mensen van Mulix. Er waren er veel die niets te doen hadden en dan konden ze hiervoor ingehuurd worden. (…) Het was mijn bedoeling om zo bij Mulix minder uren in de leegloop te hebben. Dit was een geheel andere activiteit dus daarom heb ik ook een andere BV opgericht. (LaBell). Ik ben hier enthousiast mee aan de slag gegaan en we hebben ook enkele pilots gedaan.
U houdt mij voor dat in LaBell ook activiteiten werden verricht die voorheen door Mulix werden verricht. Op een gegeven moment kom je dan bij een klant en word je ermee geconfronteerd dat men vanwege de continuïteit het niet wenselijk vond om een contract af te sluiten met Mulix. Men kende de achtergrond dat er een conflict was en men was op de hoogte van de zwakke financiële status van Inforhei. Er was zelfs sprake van dat Inforhei een grote klant kwijt was (Randstad). Men was bang dat in geval van faillissement van Inforhei Mulix daarin zou worden meegetrokken.
Een bepaald bedrijf heeft toen aangeboden om de mensen van Mulix als het ware te kopen. Dan was Mulix een soort rekruteringsbureau en kreeg dan een fee voor die mensen die dan bij een andere BV gingen werken. Ik vond dat niet zo’n goed idee en toen is er gekeken naar andere oplossingen. Men vroeg of ik nog een andere BV had. Toen kwam het idee van LaBell. Dit was een creatieve oplossing om te zorgen dat de omzet in Mulix niet verder terug zou lopen. Het was eigenlijk bedoeld als een soort reddingsplan.
U houdt mij voor dat er ook bepaalde winsten terecht zijn gekomen bij LaBell, in verband met deze laatstgenoemde activiteiten. LaBell liep ook het risico dat opdrachten niet goed zouden worden uitgevoerd, of niet zouden worden betaald. En dan zou LaBell toch aan Mulix moeten betalen. Dan is het in de ondernemerswereld gebruikelijk dat je ook een marge ontvangt. Er werden ook kosten in LaBell gemaakt.
U houdt mij voor dat bestaande klantcontacten zijn overgeheveld van Mulix naar LaBell. Ik antwoord dat er geen bestaande klantcontacten zijn overgeheveld. Wij werkten voor heel grote bedrijven, die allemaal weer uit heel veel verschillende entiteiten bestonden. Bijvoorbeeld Mulix heeft zaken gedaan met Nedalco. Op een gegeven moment ging Nedalco een samenwerking aan met Cargill en dan werd dat een bepaalde entiteit. En die vroegen dan aan LaBell of wij werkzaamheden voor hen konden verrichten.
Het is ook niet mijn intentie geweest om even alles van Mulix in een andere BV te doen. Dat heb je ook niet zelf in de hand. Het is afwachten hoe het loopt en wat er wordt aangeboden. Dat kun je niet zelf zo bepalen.
U vraagt mij hoe ik tegenover Inforhei stond. Ik vond het niet leuk toen ik te horen kreeg dat het contract met Randstad afliep. Achteraf bleek dit ook niet waar te zijn geweest.
(…)
U vraagt mij of er ook medewerkers van Mulix zijn overgegaan naar LaBell. Er is één persoon overgegaan, dat was toen Mulix ZON failliet ging. Dit was in overleg met de curator, zodat bepaalde projecten door konden gaan.
Onlangs was ik nog ergens en werd ik aangesproken als meneer Mulix. Mulix was mijn passie. Ik was ook financieel afhankelijk van Mulix.
U houdt mij voor dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er over en weer tussen Inforhei en mij beslagen werden gelegd. Mulix heeft eenmaal beslag gelegd onder Inforhei. Dit was rond februari 2010. Dit had te maken met een zaak over een boeteclausule. Het ging om een bedrag van ongeveer € 130.000. Omgekeerd werd er vele vrijdagen omstreeks 16.00 uur beslag gelegd door Inforhei, of kwamen er deurwaarders om spullen op te halen.
(…)
Het is nooit in mijn hoofd opgekomen om Inforhei te benadelen. Ik was bezig met mijn kop boven water te houden met Mulix. Er was bij mij absoluut geen opzet gericht op benadeling van Inforhei. Wij waren ons aan het verweren tegen deurwaarders.
Op een vraag van mr. van Langevelde antwoord ik als volgt:
U houdt mij productie 27 bij conclusie van dupliek in conventie voor. En u vraagt mij of dit ook betrekking had op de reden om LaBell op te richtten. Ja, dat was het geval. Allereerst was er een takensheet ten behoeve van het opzetten van de community. Verder is het stuk getiteld ‘RBC billen bloot’ een stuk om binnen RBC promotie te doen voor deze community. Daarachter bevindt zich een promotiefolder. En als laatste bevindt zich in deze productie een draaiboek om zo’n product in de markt te zetten. Helemaal onderaan dit draaiboek is vermeld: ‘Kan extra werk voor Mulix / LaBell opleveren.’ De naam LaBell was gericht op bellen, namelijk deze nieuwe vorm van bellen in 2009.
Op vragen van mr. Visser antwoord ik als volgt:
(…)
U vraagt mij wat het voordeel voor de klant zou zijn geweest van de oplossing om LaBell ertussen te zetten. Volgens degene met wie ik contact had, zou het heel eenvoudig zijn indien Mulix failliet zou gaan, om die medewerkers dan over te zetten naar LaBell. Dit is naderhand ook gebleken. Toen Mulix failliet ging, zijn medewerkers overgegaan naar Mulix ZON.
U vraagt mij waarom het briefpapier van LaBell zo gelijkend is ten opzichte van het briefpapier van Mulix en waarom er niet is gekozen voor een heel nieuw fris ontwerp. Er was ook sprake van nieuw briefpapier voor LaBell, zoals het oorspronkelijk was bedoeld met de smartphones. We wilden ook laten zien dat we samenwerkten met Mulix. Zoals het uiteindelijk is gegaan, is een creatieve oplossing geweest, om mensen van Mulix aan de slag te houden. Ik heb er absoluut niet bij stil gestaan, om het briefpapier aan te passen. Mulix was een naam, een soort zetje in de rug om vertrouwen te geven voor de situatie met de smartphones. Voor de andere werkzaamheden, zoals voor SABIC en dergelijke, was het niet nodig om te verwijzen naar Mulix. Zij wisten wel dat ze zaken deden met LaBell. Voor hen was van belang het Kamer van Koophandel-nummer en het BTW-nummer. Op het briefpapier stonden de gegevens van LaBell. Het briefpapier was er nou eenmaal en ik was er niet op uit om nog weer extra kosten te maken, toen LaBell ging werken voor SABIC en dergelijke. We hebben dus niet gebruik gemaakt van de naam Mulix zoals u, mr. Visser, suggereert. Dan had ik Mulix ICT erop moeten zetten. U vraagt mij wat het verschil is tussen Mulix ICT en Mulix IT Services (wat wel op het briefpapier stond). IT Services ziet meer op dienstverlening, zoals bedoeld ten aanzien van de smartphones en ICT ziet meer op de technische zaken, zoals we die in het verleden altijd deden.
U houdt mij voor dat er beslag is gelegd op alle debiteuren, bankrekeningen en roerende zaken van Inforhei. U vraagt mij of dit gericht was op het veilig stellen van de vordering van €130.000 of dat dit bedoeld was om Inforhei vleugellam te maken. Ik had de jaarcijfers (publicatiestukken 2007-2008 van Inforhei) gezien. Die heb ik ook besproken met de deurwaarder. We hebben gezocht naar een beslag dat in elk geval voldoende was voor de vordering van €130.000. De deurwaarder zei dat als we alleen beslag zouden leggen op de bankrekeningen, er waarschijnlijk zou blijken dat er dan niks was. Overigens hebben we voorafgaand aan het beslag uitgebreid laten weten waar we recht op hadden. Daar is nooit een reactie op gekomen.’
6.4.1.
Naar het oordeel van het hof is InfoRhei er niet in geslaagd om het haar opgedragen bewijs te leveren. Het hof overweegt in dit verband als volgt.
6.4.2.
De getuige
[getuige 1]heeft verklaard dat [geïntimeerde] met hem over het conflict met InfoRhei heeft gesproken, en wel naar aanleiding van beslagleggingen door InfoRhei, maar heeft ontkend dat [geïntimeerde] ooit tegen hem heeft gezegd dat hij de opzet had om InfoRhei te benadelen. In afwijking hiervan heeft de getuige op een later moment verklaard dat hij enige wetenschap heeft over de opzet van [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen. Uit dit gedeelte van de verklaring blijkt dat de getuige doelt op de periode dat het geschil tussen partijen al was geëscaleerd en uitsluitend op benadelingen door het leggen van beslagen (over en weer). Het probandum heeft daarentegen betrekking op de opzet om InfoRhei te benadelen in het kader van de oprichting van LaBell en de overheveling van de onderneming van Mulix naar LaBell en het daardoor bij InfoRhei veroorzaakte nadeel. Dit onderdeel van de verklaring van de getuige draagt daarom niet (voldoende) bij aan het te leveren bewijs.
6.4.3.
De getuige is geconfronteerd met het schriftelijke stuk dat door Inforhei als
productie 1 bij de conclusie van repliek in conventie in het geding is gebracht ter onderbouwing van haar stellingen over de opzet van [geïntimeerde] . Het stuk is getiteld
’Getuigenverklaringen door dhr. [getuige 1] over bestuurlijke zaken van Mulix’) en zou, gelet op de aanhef ervan, de weerslag vormen van verklaringen die de getuige in de eerste maanden van 2013 heeft afgelegd ten overstaan van één of enkele bestuurders van InfoRhei. De getuige heeft in verband met het stuk verklaard dat hij het
‘later (heeft) gezien’en dat er dingen in staan die kloppen en dingen die niet kloppen., maar dat hij niet precies kan aangeven welke dingen niet kloppen. Op een later moment heeft de getuige verklaard dat hem niet is gevraagd om het stuk te ondertekenen.
De antwoorden van de getuige op vragen over de inhoud van onderdelen van het stuk (zijn aandeelhouderschap in LaBell; de overheveling van opdrachten naar LaBell, onder achterlating van het personeel in Mulix; de oprichting van een nieuwe rechtspersoon; het bewegen van personeelsleden van Mulix om over te stappen naar Mulix ZON) dragen niet bij aan het te leveren bewijs. Over de tekst van een e-mail van [geïntimeerde] die in het stuk wordt geciteerd (
‘Voordeel dat de klanten bij ons blijven en het risico voor een belangrijk deel bij zowel InfoRhei als bij ons’) verklaart de getuige dat ‘
het in die tijd normaal (was) om diensten en resources te scheiden. Dat is ook wat er gebeurd is’.Over het in opdracht van [geïntimeerde] overtuigen van het personeel dat zij moesten overstappen naar Mulix-ZON verklaart de getuige dat dit is gebeurd en dat hij toen met [geïntimeerde] niet heeft gesproken over de gevolgen voor InfoRhei, ‘
want InfoRhei was ook aandeelhouder in [Mulix ZON, hof]’. Ten aanzien van de passage in het stuk, die erop neerkomt dat de getuige ten overstaan van bestuurders van InfoRhei heeft verklaard dat er € 700.000 op de bankrekening van Mulix heeft gestaan in januari in het jaar voor het faillissement van Mulix en dat dit drie maanden later was verdwenen, verklaart de getuige dat hij noch het geld noch de eventuele verdwijning ervan heeft gezien en dat deze passage dus niet op feiten berust.
6.4.4.
De verklaring van de getuige
[getuige 3]komt erop neer dat hij geen wetenschap heeft van de opzet van [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen. Geconfronteerd met de inhoud van de (eerder genoemde) e-mail van [geïntimeerde] heeft de getuige verklaard dat hij zich niet kan herinneren de e-mail te hebben ontvangen of te hebben gezien. Evenmin kan de getuige zich herinneren ooit van [geïntimeerde] te hebben gehoord dat het de bedoeling was om winsten buiten Mulix te houden.
6.4.5.
De getuige
[geïntimeerde], in contra-enquête gehoord, heeft verklaard dat het nooit in zijn hoofd is opgekomen om InfoRhei te benadelen, dat hij bezig was om zijn kop boven water te houden en dat zijn opzet er niet was gericht op de benadeling van InfoRhei. De andere onderdelen van zijn verklaring vormen, voor zover relevant, een nadere onderbouwing hiervan.
6.5.
Alles overziende moet worden vastgesteld dat het door InfoRhei geleverde bewijs op zichzelf bezien onvoldoende is en dat het daartegenover door [geïntimeerden] geleverde tegenbewijs er verder afbreuk aan doet, zodat het uiteindelijke oordeel dient te luiden dat het bewijs niet is geleverd.
De vordering jegens [geïntimeerde]
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt, voor zover InfoRhei daarmee opkomt tegen de afwijzing van haar vordering jegens [geïntimeerde] . De rechtbank heeft deze vordering terecht afgewezen.
Grief II, die betrekking heeft op het passeren van het bewijsaanbod door InfoRhei, behoeft geen verdere behandeling. InfoRhei heeft in hoger beroep de gelegenheid gehad om conform haar bewijsaanbod (getuigen)bewijs te leveren.
De vordering jegens LaBell
6.7.
Het hof heeft in r.o. 3.16. overwogen dat InfoRhei - kenbaar voor LaBell - als grief heeft aangevoerd, voor zover nu nog relevant, dat de rechtbank de vordering van InfoRhei jegens LaBell ten onrechte heeft afgewezen.
In r.o. 3.17.7. heeft het hof vervolgens overwogen dat de bewijsopdracht aan InfoRhei inzake de opzet van [geïntimeerde] ook van belang is voor de beslissing op de vordering jegens LaBell. Nu de opzet van [geïntimeerde] zoals omschreven in het probandum niet is bewezen, komt vast te staan dat de rechtbank ook de vordering van InfoRhei jegens LaBell terecht heeft afgewezen. De door InfoRhei tegen deze beslissing aangevoerde grief faalt.
Slotsom
6.8.
Nu alle grieven falen, wordt het vonnis van 29 januari 2014 bekrachtigd, met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met veroordeling van InfoRhei als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden]
Deze zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht
€ 308,-
totaal verschotten € 308
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
3 punten x € 894,- € 2.682,-
Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
De door [geïntimeerden] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt InfoRhei in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 308,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, W.J.J. Beurskens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2016.
griffier rolraadsheer