Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] , België,
LABELL IT SERVICES B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.Het verdere verloop van het geding
6.De verdere beoordeling
[getuige 1]heeft verklaard dat [geïntimeerde] met hem over het conflict met InfoRhei heeft gesproken, en wel naar aanleiding van beslagleggingen door InfoRhei, maar heeft ontkend dat [geïntimeerde] ooit tegen hem heeft gezegd dat hij de opzet had om InfoRhei te benadelen. In afwijking hiervan heeft de getuige op een later moment verklaard dat hij enige wetenschap heeft over de opzet van [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen. Uit dit gedeelte van de verklaring blijkt dat de getuige doelt op de periode dat het geschil tussen partijen al was geëscaleerd en uitsluitend op benadelingen door het leggen van beslagen (over en weer). Het probandum heeft daarentegen betrekking op de opzet om InfoRhei te benadelen in het kader van de oprichting van LaBell en de overheveling van de onderneming van Mulix naar LaBell en het daardoor bij InfoRhei veroorzaakte nadeel. Dit onderdeel van de verklaring van de getuige draagt daarom niet (voldoende) bij aan het te leveren bewijs.
productie 1 bij de conclusie van repliek in conventie in het geding is gebracht ter onderbouwing van haar stellingen over de opzet van [geïntimeerde] . Het stuk is getiteld
’Getuigenverklaringen door dhr. [getuige 1] over bestuurlijke zaken van Mulix’) en zou, gelet op de aanhef ervan, de weerslag vormen van verklaringen die de getuige in de eerste maanden van 2013 heeft afgelegd ten overstaan van één of enkele bestuurders van InfoRhei. De getuige heeft in verband met het stuk verklaard dat hij het
‘later (heeft) gezien’en dat er dingen in staan die kloppen en dingen die niet kloppen., maar dat hij niet precies kan aangeven welke dingen niet kloppen. Op een later moment heeft de getuige verklaard dat hem niet is gevraagd om het stuk te ondertekenen.
De antwoorden van de getuige op vragen over de inhoud van onderdelen van het stuk (zijn aandeelhouderschap in LaBell; de overheveling van opdrachten naar LaBell, onder achterlating van het personeel in Mulix; de oprichting van een nieuwe rechtspersoon; het bewegen van personeelsleden van Mulix om over te stappen naar Mulix ZON) dragen niet bij aan het te leveren bewijs. Over de tekst van een e-mail van [geïntimeerde] die in het stuk wordt geciteerd (
‘Voordeel dat de klanten bij ons blijven en het risico voor een belangrijk deel bij zowel InfoRhei als bij ons’) verklaart de getuige dat ‘
het in die tijd normaal (was) om diensten en resources te scheiden. Dat is ook wat er gebeurd is’.Over het in opdracht van [geïntimeerde] overtuigen van het personeel dat zij moesten overstappen naar Mulix-ZON verklaart de getuige dat dit is gebeurd en dat hij toen met [geïntimeerde] niet heeft gesproken over de gevolgen voor InfoRhei, ‘
want InfoRhei was ook aandeelhouder in [Mulix ZON, hof]’. Ten aanzien van de passage in het stuk, die erop neerkomt dat de getuige ten overstaan van bestuurders van InfoRhei heeft verklaard dat er € 700.000 op de bankrekening van Mulix heeft gestaan in januari in het jaar voor het faillissement van Mulix en dat dit drie maanden later was verdwenen, verklaart de getuige dat hij noch het geld noch de eventuele verdwijning ervan heeft gezien en dat deze passage dus niet op feiten berust.
[getuige 3]komt erop neer dat hij geen wetenschap heeft van de opzet van [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen. Geconfronteerd met de inhoud van de (eerder genoemde) e-mail van [geïntimeerde] heeft de getuige verklaard dat hij zich niet kan herinneren de e-mail te hebben ontvangen of te hebben gezien. Evenmin kan de getuige zich herinneren ooit van [geïntimeerde] te hebben gehoord dat het de bedoeling was om winsten buiten Mulix te houden.
[geïntimeerde], in contra-enquête gehoord, heeft verklaard dat het nooit in zijn hoofd is opgekomen om InfoRhei te benadelen, dat hij bezig was om zijn kop boven water te houden en dat zijn opzet er niet was gericht op de benadeling van InfoRhei. De andere onderdelen van zijn verklaring vormen, voor zover relevant, een nadere onderbouwing hiervan.
Deze zullen worden vastgesteld op:
€ 308,-