ECLI:NL:GHSHE:2016:4150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
200.191.775/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2016, waarin het eenhoofdig gezag van de moeder over de minderjarigen is beëindigd en de GI is benoemd tot voogd. De vader heeft primair verzocht om de beschikking te vernietigen en het gezag opnieuw aan hem toe te wijzen, subsidiair om de zaak aan te houden en een deskundigenonderzoek te gelasten. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 augustus 2016, waarbij de vader en de GI aanwezig waren, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet. Het hof heeft overwogen dat de vader in de procedure niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen gezag heeft en de kinderen sinds 2013 uit huis zijn geplaatst. De beperkte omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is niet voldoende om hem als belanghebbende te kwalificeren. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 798 Rv. De beslissing van het hof is op 15 september 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 september 2016
Zaaknummer : 200.191.775/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/300541/FA RK 15-5881
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.H.J. Raessens,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 mei 2016, heeft de vader primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de benoeming van de GI als voogd over de minderjarigen en opnieuw rechtdoende het gezag toe te wijzen aan de vader en subsidiair om de zaak voor drie maanden aan te houden en ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten, bij voorkeur door de raad, waarbij een intensief traject gestart wordt om te onderzoeken of de vader het gezag over de nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan dragen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Voorafgaand aan de zitting is aan partijen medegedeeld dat alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld eerst het vraagstuk van de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Raessens;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Als toehoorder heeft mevrouw [de maatschappelijk werkster van de vader] , de maatschappelijk werkster van de vader, de zitting bijgewoond.
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
het ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde stuk, te weten: een kopie van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2016 inzake de door hem gevoerde procedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het eenhoofdig gezag van [de moeder] , de moeder, over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011, en
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de minderjarigen.
In deze procedure is de vader aangemerkt als informant.
3.3.
De vader is in appel gekomen tegen de bestreden beschikking.
3.4.
Op grond van artikel 806 lid 1 onder a en b Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan – kort gezegd – hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker of degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden alsmede door andere belanghebbenden.
Een afschrift van de beschikking wordt op grond van artikel 805 Rv verstrekt aan de verzoeker, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden.
Als belanghebbende wordt ingevolge artikel 798 lid 1 Rv aangemerkt degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft alsmede degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.
3.5.
De vader was in de procedure die geleid heeft tot de bestreden beschikking geen verzoeker en is door de rechtbank aangemerkt als informant.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de vader thans geen gezag heeft en dat de kinderen reeds sinds 2013 uit huis zijn geplaatst. Voorts is gebleken dat in de periode daar direct aan voorafgaand de vader de kinderen ook al geruime tijd niet heeft verzorgd en opgevoed. Er is slechts sprake van een zeer beperkte omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige van een paar uur per veertien dagen. Het hof is op deze gronden van oordeel dat de vader in de onderhavige procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv kan worden aangemerkt en derhalve geen hoger beroep tegen de bestreden beschikking kan instellen.
Het feit dat de vader bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2016 vervangende toestemming tot erkenning heeft verkregen waarbij het verzoek om deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen, doet aan het voorgaande niet af, aangezien deze erkenning op zich geen gevolgen heeft voor de rol van de vader bij de verzorging en opvoeding van de kinderen en voor de omgang van de vader met de kinderen.
Het beroep van de vader op de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:340, gaat niet op. De feiten en omstandigheden van die zaak verschillen namelijk essentieel van de onderhavige zaak aangezien in die zaak de vader met de kinderen in kwestie tot zijn detentie in gezinsverband had geleefd, zodat het gezinsverband door een externe oorzaak werd verbroken, terwijl in de onderhavige zaak de vader reeds een aantal jaren niet meer in gezinsverband met de kinderen samenleeft en hen niet verzorgt en opvoedt, zonder dat hier van een dergelijke oorzaak sprake is. Reeds om deze reden dient het oordeel over de ontvankelijkheid van de vader anders te luiden.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 februari 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.