4.1De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.2 feiten vastgesteld. Voor zover daartegen geen bezwaren zijn aangevoerd, zal ook het hof daarvan uitgaan. Daarnaast staan nog enige gestelde en erkende of onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten vast. Het hof geeft hierna een overzicht van alle relevante vaststaande feiten.
a. [geïntimeerde] werkt sinds jaar en dag in diverse functies als gemeenteambtenaar bij diverse gemeentes. Uit hoofde van zijn functie is hij al sinds begin jaren ’80 bekend met de heer [appellante] van [appellante] Bouw c.s. Als particulier heeft [geïntimeerde] in de periode 2002-2007 met [appellante] Bouw c.s. als aannemer/projectontwikkelaar samengewerkt in het kader van het project [straatnaam 3] / [straatnaam 4] te [woonplaats] (productie 37 inleidende dagvaarding; hierna: project [woonplaats] ). Project [woonplaats] is begin januari 2007 afgerond, met dien verstande dat de financiële afwikkeling tussen partijen niet heeft plaatsgevonden.
b. Op 30 september 2003 (zie pag. 1 productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] twee percelen grond met opstallen (hierna: de grond) te [plaats] in de gemeente [plaats] , [straatnaam 1][nrs 1 en 2] gekocht voor € 525.000,- met het oogmerk om met behulp van [appellante] Bouw c.s. de percelen te herontwikkelen voor de bouw van, aanvankelijk, 13 woningen onder de projectnaam “ [de projectontwikkeling] ” (hierna: de projectontwikkeling). De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was destijds directeur van [appellante] Bouw c.s. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze koopovereenkomst moest [geïntimeerde] als waarborgsom 10% van de koopsom storten, en wel € 52.500,-. [appellante] Bouw c.s. heeft dit bedrag ten behoeve van [geïntimeerde] voordat de grond aan [geïntimeerde] is geleverd op de rekening van de notaris gestort (zie productie 8 dagvaarding in eerste aanleg). [appellante] Bouw c.s. noemen dit bedrag “lening 1”. Het hof zal deze betaling hierna “bedrag 1” noemen. Op 27 november 2003 zijn de percelen grond aan [geïntimeerde] geleverd.
c. [geïntimeerde] heeft van de Rabobank op 26 november 2003 een lening verkregen ter financiering van de aankoop van de grond voor € 550.000,- met een looptijd tot 30 juli 2004 (productie 10 inleidende dagvaarding). Tot zekerheid heeft [geïntimeerde] aan de Rabobank rechten van hypotheek gegeven op de grond en op de woonhuizen van [geïntimeerde] aan de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] .
d. De gemeente [plaats] stond positief tegenover de woningbouw op de grond. In 2004 hebben [appellante] Bouw c.s. een bouwplan ontwikkeld voor 13 woningen waarbij opdracht is gegeven aan [Bouwtechniek] Bouwtechniek. Een voorlopig ontwerp kwam gereed in 2004. In overleg met [geïntimeerde] heeft het adviesbureau in november 2004 ter beoordeling door de gemeente [plaats] een schetsplan ingediend. Het schetsplan is op 6 juni 2005 met de verantwoordelijke wethouder besproken. Vervolgens zijn er bouwplannen ontwikkeld voor de 13 woningen. Op 11 mei 2005 heeft [geïntimeerde] bij de gemeente [plaats] geïnformeerd naar de voortgang en op 1 juli 2005 is een bouwaanvraag voor deze 13 woningen ingediend bij de gemeente. De bouw van de 13 woningen zou volgens de gemeente [plaats] met een art. 19 WRO procedure aan [appellante] Bouw c.s. kunnen worden vergund.
e. Tijdens deze onderhandelingen -die langer duurden dan partijen hadden verwacht- heeft de Rabobank bij brief van 28 juli 2004 aan [geïntimeerde] uitstel verleend voor de aflossing van de geldlening tot 31 december 2004. [appellante] Bouw c.s. betaalden op 23 december 2004 onder de noemer “voorschot” € 15.000,- aan [geïntimeerde] . Zij noemen dit “lening 2”. Het hof noemt dit hierna “bedrag 2”. Eind december 2004 heeft [geïntimeerde] om verlenging van de looptijd van deze lening verzocht, die niet is verleend. Vanaf april 2005 is geen rente meer betaald op de lening van [geïntimeerde] bij de Rabobank.
f. Op 24 mei 2005 en 23 juni 2005 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] van de Rabobank en [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] [betrokkene 1] bij de Rabobank heeft geïntroduceerd.
g. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de Rabobank bij brief van 31 augustus 2005 aan [geïntimeerde] en aan de heer [betrokkene 1] (productie 16 inleidende dagvaarding) een financieringsvoorstel gedaan voor de herfinanciering van de hiervoor onder c genoemde lening van € 550.000,-, welk voorstel als bijlage bij de brief is gevoegd. Het financieringsvoorstel (hierna: de herfinancieringsovereenkomst) zelf is enkel gericht aan [geïntimeerde] , en houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Geldlening van EUR 400.000,--
Afgelost wordt:
Geldlening van EUR 550.000,--
(…)
Aflossing: EUR 400.000,- uiterlijk per 1 september 2010
(…)
De bestaande zekerheden op [straatnaam 1][nrs 1 en 2] te [plaats] blijven gehandhaafd.
De hypotheken op de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] worden geroyeerd na verstrekking van deze financiering.
Nadere afspraken
Inlevering van:
IB-aangifte: elk jaar voor 1 april
(…)
De geldlening (…) wordt verstrekt aan:
P.W. [geïntimeerde]
(…)
De bestaande lening (…) ad € 550.000,- wordt voor € 400.000,- geherfinancierd. Het verschil ad € 150.000,- dient te worden afgelost. Deze € 150.000,- dient uiterlijk binnen 3 weken na dagtekening van deze offerte worden overgemaakt (…)
Volgens uw informatie zal de heer [betrokkene 1] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, zorgdragen voor de aflossing van € 150.000,- bij onze bank middels een aan u te verstrekken lening. De rente behorende bij deze lening zal periodiek op de lening worden bijgeschreven.
Op basis van uw inkomenspositie bent u niet in staat om de maandelijkse rente behorende bij de te verstrekken financiering ad € 400.000,- te voldoen. In dat kader heeft u aangegeven dat de heer [betrokkene 1] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, maandelijks de financiële verplichtingen zal voldoen middels een aan u te verstrekken krediet.
Als gevolg van uw afhankelijkheid van de heer [betrokkene 1] bij deze herfinanciering, acht onze bank het noodzakelijk dat de heer [betrokkene 1] deze offerte voor gezien zal tekenen. Hiermee wordt bevestigd dat de uitgangspunten bij deze herfinanciering juist zijn beschreven.
(…)
akkoord:
Datum:
Handtekening:
P.W. [geïntimeerde]
Voor gezien:
Datum:
Handtekening:
[betrokkene 1] ”.
Blijkens productie 18 inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] dit stuk op 7 september 2005 ondertekend en [betrokkene 1] op 19 oktober 2005.
h. [appellante] Bouw c.s. hebben het in rov. 4.1 sub g genoemde bedrag van € 150.000,-, het verschil tussen € 550.000,- en € 400.000,- dat afgelost moest worden, betaald. Zij noemen dit bedrag lening 3. Het hof zal hierna spreken over “bedrag 3”.
i. De Projectontwikkeling kreeg vanaf 2006 tot en met 2009 steeds meer vorm. Begin 2007 werd duidelijk dat het aantal woningen moest worden teruggebracht naar 10. Op 17 juli 2007 heeft de gemeente [plaats] laten weten dat eerst een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente moest worden gesloten voordat de art. 19 WRO vrijstelling kon worden verleend. Op 10 augustus 2007 heeft de gemeente [plaats] een concept samenwerkingsovereenkomst aan [appellante] Bouw gestuurd (productie 22 inleidende dagvaarding). Op 19 juni 2008 heeft [appellante] Bouw gewijzigde bouwvraag tekeningen naar aanleiding van gemaakte bezwaren bij de gemeente ingediend (productie 24 inleidende dagvaarding) voor 10 woningen. De onderhandelingen over de samenwerkingsovereenkomst verliepen stroef vanwege de financiele eisen die de gemeente [plaats] stelde.
j. [appellante] Bouw c.s. hebben in de periode van 29 oktober 2005 tot en met 10 september 2009 ter aanzuivering van de debetstand van de bankrekening van [geïntimeerde] verdeelt over 13 stortingen in totaal € 101.500,- betaald, hetgeen zij aanduiden als lening 4. Het hof zal dit “bedrag 4” noemen. Met dit geld heeft [geïntimeerde] de hypotheekrente over de lening van € 400.000,- betaald. Vanaf 1 oktober 2009 is er geen rente meer betaald over de lening van € 400.000,-.
k. Bij brief van 7 juli 2010 (productie 32 inleidende dagvaarding) aan [geïntimeerde] laat de Rabobank hem weten, voor zover van belang:
“(…)
Momenteel bent u in gebreke met de nakoming van uw verplichtingen richting de bank. Uw rekening-courant (…) vertoont sinds 1 oktober 2009 een ongeoorloofde debetstand van, thans groot € 18.306,21.
De realisatie van de projectontwikkeling, waarvoor uw geldlening (…) is verstrekt, heeft inmiddels vele jaren vertraging opgelopen. (…)
Per 1 september a.s. verloopt de uiterste aflossingstermijn van de genoemde geldlening. Gezien het voorgaande zijn wij niet bereid deze financiering te verlengen. (…)”
l. Uiteindelijk zijn de onderhandelingen met de gemeente [plaats] in juli 2011 op niets uitgelopen en is de Rabobank overgegaan tot executie van de grond. De verkoopopbrengst van de in februari 2012 gehouden executieveiling is € 312.000,- en is in mindering gebracht op de vordering van de Rabobank op [geïntimeerde] (terecht wijzen [appellante] Bouw c.s. met hun grief 3 op deze schrijffout, die hierbij is hersteld en waarmee grief 3 is beoordeeld). Uiteindelijk stelt de Rabobank dat zij nog € 145.599,50 van [geïntimeerde] heeft te vorderen. Deze vordering is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659 gevoerde procedure bij vonnis van 20 mei 2015 toegewezen. [geïntimeerde] is hierbij in conventie verder veroordeeld om aan de Rabobank te betalen de wettelijke rente over € 145.599,50 vanaf 1 augustus 2012 en de proceskosten en nakosten.
m. Bij brief van 15 juni 2012 (productie 38 inleidende dagvaarding) van [betrokkene 1] namens [appellante] Bouw en Halsaf aan [geïntimeerde] is [geïntimeerde] gesommeerd om in verband met de financiële afwikkeling van de projectontwikkeling € 441.059,01 te betalen, vermeerderd met rente. In de brief wordt verder vermeld dat [appellante] Bouw en Halsaf bereid zijn om de helft van het positieve resultaat van het project [woonplaats] te betalen. Dit resultaat bedraagt € 57.397,95, waarvan na rentecorrectie wegens door [appellante] Bouw c.s. betaalde kosten voorinvestering overblijft € 25.612,27. De helft daarvan, € 12.806,14, willen [appellante] Bouw c.s. als verrekenpost meenemen bij de financiële afwikkeling.
n. [geïntimeerde] heeft de lening niet conform de overeenkomst met de Rabobank afgelost, waarna de Rabobank de grond heeft op een veiling heeft geëxecuteerd. De opbrengst daarvan was niet voldoende om de volledige schuld af te lossen, waarna de Rabobank [geïntimeerde] heeft gedagvaard en heeft gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50. In die procedure, gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank bij vonnis van 20 mei 2015 [geïntimeerde] in conventie veroordeeld om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012. [geïntimeerde] is tevens veroordeeld in de proceskosten en nakosten.
o. In de onder rov. 4.1 sub m genoemde procedure tussen de Rabobank en [geïntimeerde] , gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank [geïntimeerde] toegestaan om [appellante] Bouw c.s. in vrijwaring te dagvaarden. [geïntimeerde] heeft daarvan gebruik gemaakt en [appellante] Bouw c.s. gedagvaard. Die zaak is in eerste aanleg gevoerd onder zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194 en in die zaak heeft de rechtbank vonnis gewezen op 20 mei 2015. [geïntimeerde] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan. Dit hoger beroep loopt bij dit hof onder rolnr. 200.177.425 en daarin wijst dit hof arrest op heden, 13 september 2016.
4.2.1[appellante] Bouw c.s. hebben in eerste aanleg en na wijziging eis gevorderd dat de rechtbank voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellante] Bouw c.s. te betalen:
1. terugbetaling lening 1);
2. € 15.000,- ( terugbetaling lening 2);
3. € 150.000,- ( terugbetaling lening 3);
4. € 101.500,- ( terugbetaling lening 4);
5. de over het gevorderde sub 1-4 tot en met 5 juni 2012 verschenen rente ad € 90.636,-, te vermeerderen met € 34,96 per dag voor elke dag dat betaling daarvan uitblijft;
6. € 53.213,59 ( betaling helft kosten project [plaats] );
7. de wettelijke rente over het gevorderde sub 1-6 met ingang van 6 juni 2012, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
Subsidiair en meer subsidiair:
8. indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de maatschap nog niet ontbonden is: de tussen één van eiseressen en [geïntimeerde] bestaande maatschap te ontbinden wegens gewichtige redenen op de voet van art. 7A:1584 lid 1 BW;
Subsidiair:
9. vaststelt de verdeling van de bestaande maatschap, primair zodanig dat de verdeling ieder bij helfte geschiedt, subsidiair op de wijze als de rechtbank in goede justitie oordeelt;
10. [geïntimeerde] wegens overbedeling/verrekening veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] Bouw c.s. te betalen al hetgeen uit hoofde van de vastgestelde verdeling aan [appellante] wordt toebedeeld;
Meer subsidiair:
11. de verdeling van de gemeenschap gelast en bepaalt op welke wijze de gemeenschap verdeeld moet worden;
12. beveelt dat de verdeling geschiedt ten overstaan van een notaris ingevolge art. 677 lid 1 Rv;
13. een notaris benoemt indien partijen het over de keuze daarvan niet eens zijn;
14. de zaak aanhoudt tot is gebleken of de notaris partijen kan verenigen;
15. een onzijdige persoon benoemt voor het geval [geïntimeerde] niet meewerkt aan een verdeling, die [geïntimeerde] vertegenwoordigt bij de werkzaamheden tot verdeling van de gemeenschap ingevolge art. 3:181 BW en art. 677 lid 2 Rv;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
[geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] Bouw c.s. te betalen:
16. de kosten van het gelegde conservatoire beslag op onroerende zaken ad € 292,44;
17. de kosten van de procedure, daaronder begrepen, indien nodig, te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf een datum gelegen 14 dagen na de datum van betekening van het te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.2.2[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] Bouw c.s. veroordeelt tot betaling van:
I. € 46.973,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. hetgeen [geïntimeerde] zal moeten voldoen aan de Rabobank in het kader van de door die bank onder C/02/254664/HA ZA 12-659 geëntameerde procedure;
[geïntimeerde] heeft verder gevorderd dat [appellante] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in de procedure zowel in het vrijwaringsincident als in conventie als in reconventie, waaronder begrepen salaris advocaat en nakosten.
4.2.3De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (rov. 3.8) overwogen dat partijen hun samenwerking noch de voorwaarden waaronder deze zou geschieden schriftelijk hebben vastgelegd. Over door hen gemaakte kosten is enkel de afspraak gemaakt dat deze in mindering zouden worden gebracht op de opbrengst, waarna partijen de winst zouden delen. Nu de projectontwikkeling niet is doorgegaan moet, aldus de rechtbank, iedere partij het risico van de eigen investering dragen omdat geen andere afspraken zijn gemaakt. Van een stille maatschap is geen sprake omdat [appellante] Bouw c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een samenwerking tussen partijen op voet van gelijkwaardigheid als vennoten in maatschapsverband en van een daarop gerichte wil van partijen. Dit betekent, aldus de rechtbank, dat [appellante] Bouw c.s. de door haar betaalde ontwikkelingskosten voor het project dient te betalen en [geïntimeerde] de bij de Rabobank ontstane schuld in verband met de verkregen herfinanciering. De vordering in conventie tot betaling van een bedrag van € 53.213,59 wijst de rechtbank af, evenals de vordering in reconventie tot betaling van hetgeen [geïntimeerde] aan de Rabobank zal moeten voldoen (rov. 3.9). De vordering van [appellante] Bouw c.s. tot betaling van de bedragen 1 en 2 is afgewezen omdat niet voldoende is onderbouwd dat deze bedragen door [appellante] Bouw c.s. zijn geleend aan [geïntimeerde] (rov. 3.13). De vordering tot betaling van de bedragen 3 en 4 is afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd op grond waarvan deze leningen nu kunnen worden teruggevorderd (rov. 3.14). Aldus heeft de rechtbank de conventionele vorderingen van [appellante] Bouw c.s. afgewezen met veroordeling van hen in de proceskosten.
In reconventie heeft de rechtbank [appellante] Bouw c.s. veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen
€ 28.698,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2012 met veroordeling van [appellante] Bouw c.s. in de kosten en nakosten. Onder afwijzing van het in reconventie meer of anders gevorderde is het vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3.1[appellante] Bouw c.s. vorderen in dit hoger beroep onder het voordragen van acht grieven, dat het hof het vonnis van 20 mei 2015 gewezen onder zaaknr./rolnr. C/02/252823 / HA ZA 12-565 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wat betreft de hiervoor in rov. 4.2.1 genoemde geldleningen onder 1-4, [geïntimeerde] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
Aan Halsaf:
- € 251.500,- ( terugbetaling geldleningen 3 en 4), te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van 7 juli 2012, althans op een datum door het hof in goede justitie te bepalen, tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 15.000,- ( terugbetaling Lening 2), te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van 7 juli 2012, althans op een datum door het hof in goede justitie te bepalen, tot aan de dag van de algehele voldoening;
Aan [appellante] Bouw:
- € 52.500,- ( terugbetaling Lening 1), te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van 7 juli 2012, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
Subsidiair:
indien het hof tot het oordeel mocht komen dat sprake is van een maatschap die nog niet ontbonden is: de tussen [appellante] Bouw c.s. en [geïntimeerde] bestaande maatschap te ontbinden wegens gewichtige redenen op de voet van art. 7A:1584 lid 1 BW;
indien het hof tot het oordeel mocht komen dat sprake is van een maatschap die wel is ontbonden, dan wel indien het hof de maatschap thans ontbindt:
primair: