ECLI:NL:GHSHE:2016:4049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
13/00111
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Hof in belastingzaak betreffende naheffingsaanslag en verzet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch zich moeten uitspreken over de onbevoegdheid om kennis te nemen van het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de weigering van de Inspecteur om te beslissen op haar bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof oordeelt dat het niet bevoegd is om het beroep van belanghebbende te behandelen, omdat er al een cassatieprocedure aanhangig was bij de Hoge Raad. De belanghebbende had in 2005 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar het Hof concludeert dat de termijn voor het indienen van beroep niet tijdig was en dat de eerdere uitspraken van de Rechtbank niet ter discussie kunnen worden gesteld in hoger beroep. Het Hof verklaart zich onbevoegd en wijst de verzoeken van belanghebbende af, inclusief de verzoeken om vergoeding van kosten en schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 13/00111
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te
[vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 18 oktober 2012, nummer AWB 11/3866, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 december 2004, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete (hierna: de boete) en is haar bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de heffingsrente). Bij brief van 26 januari 2005 heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente bezwaar gemaakt.
1.2.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Inspecteur op voornoemd bezwaar heeft belanghebbende bij brief van 20 juli 2011 beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij uitspraak van 14 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
Het hiertegen gedane verzet van belanghebbende heeft de Rechtbank op de voet van artikel 8:55 van de Awb bij haar uitspraak van 18 oktober 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak op verzet van de Rechtbank heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 5 april 2013 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Tegen de uitspraak op verzet van de Rechtbank heeft belanghebbende bij geschrift van 4 februari 2013 bij het Hof beroep ingesteld. Ter zake hiervan heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft niet gedupliceerd.
1.6.
Naar aanleiding van de uitnodiging om op de zitting van 23 oktober 2015 te verschijnen, heeft belanghebbende desgevraagd van de griffie van het Hof de samenstelling van de behandelende Belastingkamer vernomen. Bij brief van 25 september 2015 heeft belanghebbende wraking verzocht van de mrs. Cools en Van Muijen op de grond dat deze raadsheren betrokken waren bij uitspraken in eerdere zaken waarbij vennootschappen waren betrokken die behoren tot hetzelfde conglomeraat van vennootschappen als belanghebbende.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 21 oktober 2015 afgewezen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , tot bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en [F] . Op deze zitting zijn de zaken van belanghebbende met de nummers 13/00111 en 15/00122 tot en met 15/00130 en de zaken van met belanghebbende gelieerde lichamen, met de nummers 13/00112, 13/01071 tot en met 13/01075, 14/00609 tot en met 14/00615, 14/00892, 14/00893 en 14/00920 tot en met 14/00926 gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente. De Inspecteur heeft op dit bezwaar geen uitspraak gedaan. Tegen het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende bij brief van 20 juli 2011 beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Het hiertegen gedane verzet heeft de Rechtbank bij haar uitspraak op verzet van 18 oktober 2012 ongegrond verklaard vanwege de omstandigheid dat belanghebbende onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van haar beroep terzake.
In de rechtsmiddelverwijzing bij deze uitspraak is vermeld dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie bij de Hoge Raad kunnen instellen.
2.3.
Het tegen de uitspraak op verzet ingestelde beroep in cassatie is bij de Hoge Raad binnengekomen op 18 december 2012 en aldaar geregistreerd onder nummer 12/05783.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 8 januari 2013 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Bij brief van 1 februari 2013 heeft belanghebbende hierop gereageerd. Bij arrest van 5 april 2013 is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard vanwege de (onverschoonbare) te late indiening van dat beroep.
2.4.
Bij geschrift van 4 februari 2013 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar de uitspraak op verzet van de Rechtbank, het Hof verzocht haar beroep tegen de weigering van de Inspecteur te beslissen op haar bezwaar van 26 januari 2005 in behandeling te nemen.
Bij dit geschrift heeft belanghebbende overgelegd een afschrift van de aan de Rechtbank gezonden brief van 17 december 2012 met als onderwerp “Proforma Beroepschrift inzake de uitspraak in Verzet d.d. 18 oktober 2012” en de bevestiging van ontvangst van de Rechtbank.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of het Hof bevoegd is het beroep van belanghebbende te behandelen.
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn voorts de volgende vragen in geschil:
- Is het beroepschrift van 20 juli 2011 onredelijk laat ingediend?
- Zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
- Is het hoorrecht geschonden?
- Is sprake van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder of de Inspecteur belanghebbende tegenwerkt met betrekking tot haar ondernemerschap?
- Maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van werkelijke kosten?
- Maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade?
Belanghebbende is van mening dat de primair in geschil zijnde vraag, alsmede de laatste vier vervolgvragen bevestigend en de eerste twee vervolgvragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het verzet, tot het gelasten dat de Inspecteur uitspraak op bezwaar doet en tot vergoeding van de werkelijke kosten en van immateriële schade.
De Inspecteur concludeert tot onbevoegd-verklaring van het Hof.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat de uitspraak van de Rechtbank van 18 oktober 2012 betreft de op de voet van artikel 8:55 van de Awb gedane uitspraak op het verzet van belanghebbende tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb bij vereenvoudigde behandeling gedane uitspraak van de Rechtbank van 14 oktober 2011.
4.2.
Ingevolge artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan tegen uitspraken van de bestuursrechter op verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb beroep in cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Tegen een uitspraak op verzet staat geen hoger beroep bij een gerechtshof open (zie artikel 8:104, tweede lid, onderdeel c van de Awb). Het Hof is derhalve niet bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op verzet. Dienaangaande zal het Hof zich onbevoegd verklaren.
4.3.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld bij het Hof (opnieuw) beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Inspecteur op haar bezwaarschrift van 26 januari 2005 merkt het Hof ten overvloede het volgende op. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op de voet van artikel 6:12 van de Awb beroep worden ingediend. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb dient dat beroep ingesteld te worden bij de rechtbank.
Het Hof is derhalve niet bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het hier bedoelde bezwaarschrift.
4.4.
Het antwoord op de primair in geschil zijnde vraag luidt ontkennend.
4.5.
Vanwege de omstandigheid dat op het moment van toezending van het geschrift van 4 februari 2013 aan het Hof met betrekking tot de uitspraak op verzet een cassatieprocedure van belanghebbende bij de Hoge Raad aanhangig was en de Rechtbank eveneens een beroepschrift van belanghebbende had ontvangen, heeft het Hof geen aanleiding gezien het geschrift van 4 februari 2013 op de voet van artikel 6:15 van de Awb door te zenden.
4.6.
Gelet op de ontkennende beantwoording van de primair in geschil zijnde vraag, komt het Hof aan de behandeling van de overige vragen en grieven van belanghebbende niet toe.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het Hof onbevoegd is het beroep van belanghebbende te behandelen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn voor een vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor het verlenen van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan op: 8 september 2016 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare
zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.