ECLI:NL:GHSHE:2016:4025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.173.486_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van opgeslagen zaken in gehuurde opslagruimte en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Allsafe Mini Opslag VI B.V. De zaak betreft de verkoop van goederen die in een gehuurde opslagruimte waren opgeslagen door de moeder van [appellant]. Allsafe had de inhoud van de opslagunit verkocht wegens een huurachterstand. [appellant] betoogde dat deze verkoop onrechtmatig jegens hem was, aangezien de goederen niet van zijn moeder waren en hij niet als huurder kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst tussen Allsafe en de moeder van [appellant] relevant waren voor het geschil. Het hof stelde vast dat de voorwaarden het recht van Allsafe om de opgeslagen zaken te veilen bij huurachterstand omvatten, ook als deze niet van de huurder waren. Het hof verwierp de stelling van [appellant] dat de verkoop niet volgens de eisen van een openbare verkoop was geschied en concludeerde dat de verkoop niet onrechtmatig was. De grieven van [appellant] werden afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.486/01
arrest van 6 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
tegen
Allsafe Mini Opslag VI B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: Allsafe,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 mei 2016 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/277776/HA ZA 14-150 gewezen vonnissen van 4 maart 2015 en 1 april 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 mei 2016;
  • de akte indienen stukken van [appellant] van 31 mei 2016;
  • de antwoordakte van Allsafe van 28 juni 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.1. Het hof roept in herinnering dat het hier, zeer kort gezegd, om het volgende gaat.
De moeder van [appellant] ( [moeder van appellant]) heeft zaken opgeslagen in een van Allsafe gehuurde opslagunit. Wegens een huurachterstand heeft Allsafe de inhoud van de opslagunit bij opbod verkocht. [appellant] betoogt dat dat jegens hem onrechtmatig is.
6.1.2. Het hof heeft geoordeeld dat de algemene voorwaarden die van de tussen Allsafe en [moeder van appellant] gesloten huurovereenkomst deel uit maken, onder omstandigheden ook relevantie kunnen hebben in het geschil tussen Allsafe en [appellant] (rov. 3.5.6 tussenarrest d.d. 17 mei 2016). Omdat partijen van mening verschillen omtrent de inhoud van die voorwaarden heeft het hof bij genoemd tussenarrest partijen in de gelegenheid gesteld om zowel de originele brief van 9 januari 2012 als de originele huurovereenkomst over te leggen, dan wel een duplicaat daarvan. Volgens partijen waren de algemene voorwaarden op de achterkant van die stukken afgedrukt.
6.1.3. [appellant] heeft van beide stukken een duplicaat overgelegd. Op de achterzijde staan algemene voorwaarden afgedrukt.
Bij antwoordakte heeft Allsafe bevestigd dat de door [appellant] overgelegde stukken juist zijn en overeenstemmen met de eerder door Allsafe overgelegde stukken (maar toen zonder afschrift van de achterzijde van die stukken).
Vervolg bespreking grieven 2 en 3.
6.2.1. Uit de thans door [appellant] overgelegde stukken blijkt dat de algemene voorwaarden waarop Allsafe zich heeft beroepen en die het hof in rov. 3.5.4 van het tussenarrest heeft aangehaald, deel uitmaken van de door Allsafe met [moeder van appellant] (op 25 augustus 2010) gesloten huurovereenkomst. Ook blijkt uit die stukken dat de algemene voorwaarden waarnaar [appellant] heeft verwezen, afgedrukt staan op een brief van Allsafe uit 2012 en anders luiden dan de van genoemde huurovereenkomst deel uitmakende voorwaarden.
6.2.2. Gesteld noch gebleken is dat de op de brief van Allsafe uit 2012 afgedrukte voorwaarden tussen Allsafe en [moeder van appellant] zijn gaan gelden. De inhoud van de in dit geval toepasselijke voorwaarden staat dus vast. Uit die voorwaarden (art. 4.7) blijkt van een door Allsafe bedongen recht om, kort gezegd, in het geval van een huurachterstand, de opgeslagen zaken te veilen, óók indien zij geen eigendom van de huurder zijn. Dat is wat Allsafe (in september 2011) heeft gedaan. Niet valt in te zien waarom dat onrechtmatig jegens [appellant] zou zijn en [appellant] heeft die stelling ook niet nader noch voldoende onderbouwd.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van [appellant] dat de verkoop door Allsafe van de inhoud van de opslagunit ten onrechte niet is geschied overeenkomstig de eisen die aan een openbare verkoop in het kader van de uitoefening van een pandrecht worden gesteld. [appellant] heeft dit betoog onderbouwd met een verwijzing naar (andere, op de achterzijde van eerdergenoemde brief van 9 januari 2012 afgedrukte) algemene voorwaarden van Allsafe, maar vast is komen te staan dat die voorwaarden in dit geval niet van toepassing zijn.
De rechtbank heeft dus terecht de artikelen 4.7 en 12.2 van de algemene voorwaarden van Allsafe aangehaald (3.2 sub b van het bestreden verzetvonnis van 4 maart 2015 en rov. 3.5.4 van het tussenarrest van 17 mei 2016) en haar oordeel daarop gegrond en voorts terecht geoordeeld dat artikel 3:250 BW niet van toepassing is.
De grieven 2 en 3 slagen niet.
De verkoopopbrengst. Grief 4.
6.3.1. In de toelichting op deze grief heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet heeft willen betogen “
dat de verkoop tegeneen te lage prijseen onrechtmatige daad jegens hem heeft veroorzaakt”, maar dat “
de verkoop an sich” een onrechtmatige daad jegens hem oplevert en dat het feit dat de opgeslagen zaken voor een volgens [appellant] veel te laag bedrag zijn verkocht, vooral betekenis heeft voor de schade, die [appellant] stelt ten gevolge van die verkoop te hebben geleden.
6.3.2. De grief kan niet slagen.
De aan zijn vordering ten grondslag gelegde stelling van [appellant] dat de verkoop door Allsafe onrechtmatig was jegens hem, is hiervoor reeds verworpen. Nu van een onrechtmatig handelen door Allsafe niet is gebleken, valt niet in te zien op welke grond Allsafe niettemin schadeplichtig jegens [appellant] zou zijn. De door [appellant] gestelde schade hoeft dus niet te worden besproken. Datzelfde geldt voor de gestelde te lage verkoopopbrengst, aangezien [appellant] betoogt dat zijn stellingen op dat punt juist in verband met de gestelde schade moeten worden begrepen.
Bewijslevering ten aanzien van de opgeslagen zaken en de waarde daarvan is dan ook niet aan de orde.
Overigens zou, óók indien zou komen vast te staan dat de opgeslagen en verkochte zaken een hogere waarde vertegenwoordigden dan de gerealiseerde verkoopopbrengst, dat enkele feit niet tot schadeplichtigheid van Allsafe jegens [appellant] leiden. Bijzondere omstandigheden die dit mogelijk anders zouden maken, zijn gesteld noch gebleken.
Slotsom
6.4.1. De grieven 5 en 6 hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven geen bespreking. De slotsom is dat de aangevoerde grieven niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen leiden. Die vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Allsafe op € 1.937,-- aan griffierecht en op € 1.631,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.A. Wabeke en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2016.
griffier rolraadsheer