ECLI:NL:GHSHE:2016:4001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.192.714/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was veroordeeld tot tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling, heeft in hoger beroep verzocht om voortzetting of verlenging van deze regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant meerdere kernverplichtingen niet naar behoren is nagekomen, waaronder de sollicitatieplicht en het verstrekken van noodzakelijke informatie aan de bewindvoerder. De appellant heeft herhaaldelijk huisbezoeken van de bewindvoerder afgezegd en heeft geen recente medische rapportages overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen. Het hof concludeert dat de tekortkomingen aan de appellant kunnen worden verweten en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, dat de schuldsaneringsregeling tussentijds heeft beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 september 2016
Zaaknummer : 200.192.714/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/12 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling voort te zetten, dan wel te bepalen dat dat de schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. A.W. van Luipen, waarnemend voor mr. Van Beers,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 mei 2016;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 21 juni 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 augustus 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 augustus 2016;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. [appellant] is blijkens de stukken -en zoals ook door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is bevestigd- overwegende zijn beschermingsbewind te beëindigen dan wel van beschermingsbewindvoerder te wisselen. Van een reeds plaatsgevonden formele wisseling van bewindvoerders is het hof niet gebleken. Het hof heeft bij brief van 12 augustus 2016 de huidige beschermingsbewindvoerder van [appellant] , mevrouw [beschermingsbewindvoerder] uit [woonplaats 2] , uit eigen beweging van het door [appellant] ingestelde beroep op de hoogte gesteld en haar daarbij in de gelegenheid gesteld om haar visie over dit hoger beroep desgewenst kenbaar te maken (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). Inhoudelijke informatie van de kant van de bewindvoering (huidige dan wel beoogde) is aan het hof niet verstrekt.
3.2.
Bij vonnis van 4 januari 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 1 april 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:

2.5. (…) Van de schuldenaar wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.2.6. De schuldenaar wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenaar, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De schuldenaar heeft echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaar de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit de arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij, hoewel hij chronisch ziek is, er toch alles aan wenst te doen om een zo hoog mogelijk inkomen te genereren en zoveel mogelijk baten aan de boedel te doen toekomen. Hij heeft ook een betaalde arbeidsbetrekking gehad, maar vanwege zijn ziekte is zijn contract op enig moment niet verlengd. Thans ontvangt [appellant] een WW uitkering van het UWV. [appellant] stelt op dit moment, zij het wellicht niet altijd conform de Recofa-richtlijnen, intensief te solliciteren. Dat gebeurt evenwel niet altijd schriftelijk, maar veelal ook telefonisch. Daarbij merkt [appellant] op dat hij de maand maart 2016 fulltime heeft gewerkt en dus ook niet (aanvullend) hoefde te solliciteren. Voorts stelt [appellant] dat de stukken die nog niet aan de bewindvoerder zijn overgelegd niet in zijn bezit zijn, maar zich bevinden bij zijn beschermingsbewindvoerder. De documenten die [appellant] wel in zijn bezit had heeft hij naar eigen zeggen ook immer en volledig aan de bewindvoerder toegezonden. Vervolgens benadrukt [appellant] dat zijn schuldsaneringsregeling desgewenst zou kunnen worden verlengd tot 4 januari 2021 en dat er voor hem in beginsel dus nog voldoende tijd resteert om de verplichtingen alsnog naar behoren na te komen, zeker nu hij met behulp van een beschermingsbewindvoerder tracht om zijn leven weer op de rails te krijgen. Een tussentijdse beëindiging zou volgens [appellant] dan ook disproportioneel zijn.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij tot driemaal toe het huisbezoek van de bewindvoerder heeft afgezegd, maar hij had hier naar zijn idee wel steeds een goede reden voor. Voorts stelt [appellant] dat hij niet volledig arbeidsgeschikt kan worden geacht vanwege een chronische aandoening. Omdat het hier een chronische aandoening betreft bevreemdt het [appellant] dat de bewindvoerder blijft hameren op het feit dat zijn medische verklaring omtrent deze aandoening gedateerd zou zijn, zijn medische aandoening is vanwege het chronische karakter immers niet aan enige verandering onderhevig zodat de medische verklaring die thans voorhanden is volgens [appellant] nog steeds een correcte omschrijving van zijn medische problematiek bevat. Met betrekking tot zijn beschermingsbewindvoerder merkt [appellant] op dat zijn voormalige beschermingsbewindvoerder met haar functie is gestopt en dat hij daardoor noodgedwongen bij een nieuwe beschermingsbewindvoerder terecht is gekomen. [appellant] stelt daarbij dat hij enige tijd met de gedachte gespeeld heeft om het beschermingsbewind in zijn geheel te beëindigen en te vervangen door een zogenaamd familiebewind waarbij hij door zijn zus zou worden ondersteund, maar dat hij vanwege een positief gevoel bij het eerste gesprek met zijn nieuwe beschermingsbewindvoerder hier toch maar weer van afziet. Desgevraagd geeft [appellant] vervolgens aan dat hij nog steeds staat ingeschreven op zijn oude adres in [woonplaats 1] , maar dat hij hier feitelijk niet meer verblijft omdat hij samenwoont met dan wel inwoont bij zijn vriendin in [woonplaats 3] . Voorts ontkent [appellant] dat hij een voorlopig koopcontract van zijn eigendomswoning zou hebben ondertekend zonder de bewindvoerder hiervan op de hoogte te stellen omdat hij naar zijn idee op dat moment nog helemaal niet onder bewind stond. Tot slot stelt [appellant] dat hij ten aanzien van zijn schuldsaneringsregeling inderdaad wat steekjes heeft laten vallen, maar naar zijn idee is een en ander niet zwaarwegend genoeg voor een tussentijdse beëindiging van de regeling. Hij verzoekt dan ook, subsidiair, om een verlenging voor de duur van één jaar.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellant] tot driemaal toe het huisbezoek heeft afgezegd, althans dat dit huisbezoek door toedoen van [appellant] nog immer niet heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid heeft hij uitsluitend gedateerde medische gegevens overgelegd. Ondanks herhaald verzoek van de bewindvoerder zijn aanvullende, recente medische gegevens nimmer overgelegd, hetgeen des temeer klemt nu uit de wel overgelegde gegevens blijkt dat het goed met [appellant] gaat. [appellant] voldoet niet aan de sollicitatieplicht welke onverkort voor hem van toepassing is. De door [appellant] gestelde telefonische en mondelinge sollicitaties zijn voor de bewindvoerder niet verifieerbaar, temeer niet nu [appellant] hiervan ook geen aantekeningen bijhoudt. Eveneens is onduidelijk of [appellant] op enig moment contact heeft opgenomen met zijn beschermingsbewindvoerder inzake de ontbrekende stukken welke volgens [appellant] nog bij de beschermingsbewindvoerder zouden liggen. Hierbij merkt de bewindvoerder op dat de beschermingsbewindvoerder ook niet op de hoogte was van de ziekte van [appellant] of de zwangerschap van diens vriendin. Ook heeft [appellant] een voorlopig koopcontract van zijn eigendomswoning ondertekend zonder de bewindvoerder hierin te kennen. Overigens heeft [appellant] aangegeven het beschermingsbewind te willen beëindigen. Grootste pijnpunt in de regeling is volgens de bewindvoerder evenwel de huisvestingssituatie van [appellant] . Bij de toelatingszitting heeft [appellant] hierover een onjuiste verklaring afgelegd. Formeel huurt [appellant] een woning in [woonplaats 1] , maar daar verblijft hij niet, hij woont samen met zijn vriendin in diens woning te [woonplaats 3] . Recent is ook zijn recht op bijstand ingetrokken omdat hij elders zijn hoofdverblijf heeft en bij onvoldoende inkomen liggen nieuwe schulden op de loer. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat een tussentijdse beëindiging van deze regeling, in tegenstelling tot hetgeen [appellant] zelf hiervan vindt, verre van disproportioneel is. De regeling kende een slechte start en nadien een uiterst stroef verloop. Hoewel de bewindvoerder [appellant] te kennen heeft gegeven dat alle regels en verplichtingen in afwachting van het hoger beroep van kracht blijven blijkt dat [appellant] zich nog steeds onvoldoende aan de kernverplichtingen van zijn schuldsaneringsregeling houdt. De bewindvoerder is dan ook van mening dat de regeling tussentijds dient te worden beëindigd en het verloop geen verlenging rechtvaardigt.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] ten tijde van het tekenen van het voorlopig koopcontract van zijn eigendomswoning wel degelijk onder bewind stond en dit dus aan de bewindvoerder had dienen te melden. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat zij nog steeds in afwachting is van een reactie van [appellant] op haar verzoek om aan te geven waarom er, zoals door [appellant] wordt gesteld, bepaalde zaken in het verslag van de bewindvoerder onjuist zouden zijn. Zij krijgt de indruk dat [appellant] tracht om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling onder zijn eigen voorwaarden na te komen. Zij verwijst hierbij onder andere naar de wisselende arbeidsgeschiktheidspercentages die [appellant] haar bericht maar die niet op enige rapportage of keuring zijn gebaseerd, het feit dat er nog steeds geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, de onduidelijkheid die [appellant] ten aanzien van zijn beschermingsbewind laat bestaan, het niet spontaan informeren ten aanzien van diverse zaken waaronder zijn huisvestingssituatie en het tekenen van een voorlopig koopcontract en het feit dat hij zijn verrichte arbeidsuren heeft willen aantonen middels een werkrooster waarvan nu ter zitting in hoger beroep blijkt dat hij niet alle hierop vermelde dagen en uren ook daadwerkelijk heeft gewerkt. De bewindvoerder voelt zich op sommige punten dan ook misleid door [appellant] en kan mede daarom dan ook niet instemmen met een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling. Zij handhaaft derhalve haar verzoek tot een tussentijdse beëindiging zonder toekenning van de schone lei.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Zowel uit de overgelegde stukken als het ter zitting in hoger beroep verhandelde blijkt dat [appellant] tot driemaal toe een afspraak voor het huisbezoek op het laatste moment heeft afgezegd. Bij het derde huisbezoek heeft dit tot gevolg gehad dat de bewindvoerder voor niets ter plaatse is geweest. Een en ander klemt des temeer nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast is komen te staan dat [appellant] voor de eerste afzegging voor voornoemd huisbezoek, al dan niet welbewust, een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. [appellant] had destijds immers aangegeven dat hij vanwege zijn werk verhinderd was, hetgeen hij heeft onderbouwd door overlegging van zijn werkrooster. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij evenwel aangegeven dat de op voornoemd werkrooster geregistreerde werkzaamheden waren komen te vervallen. Het had naar het oordeel van het hof alsdan nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen om zijn bewindvoerder hiervan terstond in kennis te stellen zodat het geplande huisbezoek alsnog doorgang zou hebben kunnen vinden. Daarbij komt dat [appellant] , ondanks het feit dat hij tot driemaal toe het huisbezoek op het allerlaatste moment had afgezegd, nimmer uit eigen beweging contact met zijn bewindvoerder heeft opgenomen om alsnog op korte termijn een huisbezoek te plannen. [appellant] heeft de zaken op zijn beloop gelaten hetgeen naar het oordeel van het hof maar weinig blijk geeft van een saneringsgezinde grondhouding.
3.9.3.
Daarbij komt dat [appellant] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook door hem is erkend, feitelijk ook niet meer verblijft op het adres waar hij nog wel staat ingeschreven. [appellant] heeft verklaard samen- dan wel in te wonen bij zijn vriendin in de gemeente [woonplaats 3] . Dit maakt dat de bewindvoerder, om de juiste hoogte van het vrij te laten bedrag (vtlb) vast te kunnen stellen, dient te beschikken over de inkomensgegevens van de vriendin van [appellant] . Deze informatie is door [appellant] evenwel nimmer overgelegd. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.9.4.
Vast staat eveneens dat [appellant] tot op heden geen recente medische rapportages of keuringsrapporten heeft overgelegd waaruit de door hemzelf gestelde (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid en op basis waarvan de bewindvoerder eventueel een verzoek bij de rechter-commissaris in zou kunnen dienen voor een (gedeeltelijke) vrijstelling van de voor [appellant] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatieplicht. Hoewel de (aanvullende) sollicitatieplicht op dit moment dan ook onverkort voor [appellant] van toepassing is heeft hij geen, althans onvoldoende, sollicitatiebewijzen aan zijn bewindvoerder doen toekomen. Het hof rekent het [appellant] hierbij bovendien zwaar aan dat hij gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling met enige regelmaat melding heeft gemaakt van steeds wisselende arbeidsgeschiktheidspercentages die hij klaarblijkelijk naar eigen inzicht en zonder enige consultering van (medische) deskundigen vaststelt. Het hof gaat voorts voorbij aan het verweer van [appellant] dat zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een chronische ziekte met een onveranderlijk klachtenpatroon zodat voor de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage volstaan zou kunnen worden met een gedateerde rapportage die wel voorhanden is. Terzake dat betoog is geen onderbouwende informatie van een behandelaar overgelegd en evenmin is voldoende onderbouwd gesteld dat de betreffende ziekte, de ziekte van Addison, welke naar de aard met behulp van medicijnen te behandelen zou zijn, in het geval van [appellant] onvoldoende onder controle is, althans is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ondanks zijn medicijngebruik de klachten nog zodanig zijn dat hij daardoor ten aanzien van solliciteren en/of werken zeer ernstig belemmerd wordt. Daarbij komt dat de bewindvoerder bij herhaling om een actuele rapportage heeft verzocht en het niet aan saniet zelf is om te bepalen of een dergelijke rapportage al dan niet noodzakelijk is.
3.9.5.
Op grond van het voorgaande komt het hof dan ook tot de conclusie die [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht alsmede de (aanvullende) sollicitatieplicht niet naar behoren na is gekomen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Een en ander klemt des temeer nu [appellant] , door niet aanvullend te solliciteren om zijn huidige beperkte inkomsten uit arbeid te verhogen, een aanzienlijk risico op het ontstaan van nieuwe schulden loopt. Het hof verwijst hierbij onder meer naar de opmerking van de bewindvoerder, zoals gedaan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat de huurpenningen over de maand augustus 2016 nog niet door [appellant] zijn voldaan.
3.9.6.
Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om stelselmatige tekortkomingen gaat acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] bekend is, althans redelijkerwijs geacht worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst.
3.9.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.