ECLI:NL:GHSHE:2016:3907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
14/00658
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hondenbelasting en disproportionaliteit van tariefstelling voor tweede hond in gemeente Heerlen

In deze zaak gaat het om de hondenbelasting in de gemeente Heerlen, waar belanghebbende in 2013 twee honden hield. De gemeente hanteert een progressief tarief voor hondenbelasting, waarbij de belasting voor de tweede hond aanzienlijk hoger is dan voor de eerste. Belanghebbende betwist de redelijkheid van dit tarief en stelt dat het tarief voor de tweede hond van € 207,36 onredelijk en willekeurig is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat de gemeente binnen haar regelgevende vrijheid handelt en dat het tarief niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De rechtbank had eerder de aanslagen hondenbelasting voor de eerste en tweede hond bevestigd, ondanks het bezwaar van belanghebbende. Het Hof concludeert dat de progressieve tariefstelling niet onredelijk is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierechten of proceskosten. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en belanghebbende kan binnen zes weken in cassatie gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00658
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2014, nummer SHE 13/3072, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen,
hierna: de Heffingsambtenaar
,
betreffende de hierna vermelde aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn, met dagtekening 31 januari 2013, voor het jaar 2013, twee aanslagen hondenbelasting ten bedrage van in totaal € 279,72 opgelegd. De aanslag voor de eerste hond, aanslagnummer [aanslagnummer 1] , is opgelegd naar een te betalen bedrag aan belasting van € 72,36. De aanslag voor de tweede hond, aanslagnummer [aanslagnummer 2] , is opgelegd naar een te betalen bedrag aan belasting van € 207,36.
1.2.
Tegen voornoemde aanslagen heeft belanghebbende bij brief van 16 februari 2013 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken van 5 april 2013 ongegrond is verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op 8 mei 2013 beroep ingesteld bij de Rechtbank Limburg.
1.3.
De griffier van de Rechtbank Limburg heeft het beroepschrift op 13 mei 2013 doorgezonden naar de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven
van € 44.
Bij op 26 mei 2014 verzonden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen. Bij op
18 juni 2014 verzonden rectificatie-uitspraak heeft de Rechtbank haar uitspraak gedeeltelijk gewijzigd.
1.4.
Tegen de op 26 mei 2014 verzonden uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende op 2 juli 2014 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is niet verschenen. Hij heeft het Hof bij brief van 26 mei 2016 bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is woonachtig in [woonplaats] en was het gehele jaar 2013 houder van twee honden.
2.2.
In art. 226 Gemeentewet is bepaald dat hondenbelasting kan worden gegeven.
Art. 226 Gemeentewet luidt als volgt:
‘1. Ter zake van het houden van een hond kan van de houder een hondenbelasting
worden geheven.
2. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.’
2.3.
In de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2013 van de gemeente Heerlen (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
‘Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
1. Belastingplichtig is de houder van een hond.
2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.
3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 3 Vrijstellingen
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Artikel 5 Belastingtarief
1. De belasting bedraagt per belastingjaar:
a. voor een eerste hond € 72,36
b. voor een tweede hond € 207,36
c. voor iedere hond boven het aantal van twee € 413,52
2. (…)’.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil is ter zitting beperkt tot het antwoord op de vraag of met de onderhavige progressieve tariefstelling van de hondenbelasting voor een tweede hond van € 207,36 sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing die de wetgever niet voor ogen kan hebben gehad.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen belanghebbende hieraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, gegrondverklaring van het beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar, betreffende de voor de tweede hond opgelegde aanslag, vernietiging van deze uitspraak van de Heffingsambtenaar en vermindering van de voor de tweede hond opgelegde aanslag tot een te betalen bedrag van € 80.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende klaagt erover dat de gemeente Heerlen voor het houden van een tweede hond een progressief oplopend tarief in rekening brengt van meer dan 200% van het tarief voor het houden van een eerste hond.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het hanteren van een progressief tarief is toegestaan. Daargelaten of die progressie op zichzelf beschouwd rechtvaardiging behoeft, kan rechtvaardiging voor de hondenbelasting worden gevonden in de reguleringsgedachte die mede aan die heffing ten grondslag ligt. De mate waarin het onderhavige tarief progressief is - in dit geval ongeveer 285% van het tarief voor het houden van een eerste hond - noopt het Hof niet tot het oordeel dat dit tarief in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel of dat de gemeenteraad bij de vaststelling van dat tarief getreden is buiten de grenzen van de vrijheid die de artikelen 219, lid 2, en 226 van de Gemeentewet aan de gemeenteraad bieden
(vgl. HR 9 februari 2007, nr. 40.643, ECLI:NL:HR:2007:AX0678, BNB 2007/165). De tariefstelling voor een tweede hond van € 207,36 is, naar het oordeel van het Hof, niet onredelijk of willekeurig te noemen, maar valt binnen de aan de gemeenteraad toekomende regelgevende vrijheid.
4.3.
Gelet op het vorenstaande faalt de grief van belanghebbende. Het gelijk is aan de zijde van de Heffingsambtenaar.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 2 september 2016 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J. Swinkels en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.