ECLI:NL:GHSHE:2016:3906

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
14/00495
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende duidelijkheid over parkeerautomaat en bezoekerskaart leidt tot vernietiging naheffingsaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende had op 31 juli 2013 zijn auto geparkeerd met een bezoekerskaart en een parkeerticket gekocht. De Heffingsambtenaar stelde dat de geldigheid van het parkeerticket niet was verlengd door de bezoekerskaart, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende was van mening dat hij niet op de hoogte was van deze regeling en dat de informatie op de parkeerautomaat onduidelijk was. Het Hof oordeelde dat de teksten op de parkeerautomaat en de informatie die aan de belanghebbende was verstrekt onvoldoende duidelijk waren. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag, omdat de belanghebbende niet wist, althans niet behoorde te weten, dat zijn parkeerticket niet geldig was tot 02.00 uur door de bezoekerskaart. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, evenals de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en de Heffingsambtenaar werd verplicht om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00495
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 maart 2014, nummer AWB 13/5789 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de uitspraak van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] .

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 55,80, bestaande uit € 1,80 parkeerbelasting en € 54 kosten van die aanslag.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] te [B] , broer en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar mevrouw
[C] .
1.6.
Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Heffingsambtenaar heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de negen bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 31 juli 2013 omstreeks 17.15 uur de auto van het merk [automerk] , met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd op een parkeerplaats aan de Stationsstraat in de gemeente Tilburg . De auto is eigendom van de broer van belanghebbende, [A] te [B] en het kenteken van de auto staat op diens naam. Die broer was op 31 juli 2013 bij belanghebbende op bezoek.
2.2.
Belanghebbende heeft bij de parkeerautomaat in de Stationsstraat (hierna: de parkeerautomaat) met de aan hem op 15 oktober 2007 door de gemeente verstrekte vergunning (hierna: bezoekerskaart) voor het aanvangen van het parkeren voor € 1 een parkeerticket gekocht van 2 eenheden (hierna: het parkeerticket). Hoewel het parkeerticket niet zichtbaar in de auto lag, betwist de Heffingsambtenaar niet langer dat het inderdaad vóór de aanvang van het parkeren door belanghebbende is gekocht in combinatie met zijn bezoekerskaart.
2.3.
Een kopie van het parkeerticket behoort tot de stukken van het geding en daarop is de volgende tekst geprint:
‘PARKEERTIJD EINDIGT
DATUM TIJD
31/07/13 21.15 RAYON B 02
BEZOEK 17.15 STATIO17
BETAALD
1320’.
2.4.
Op de parkeerautomaat stond op 31 juli 2013 de volgende tekst:
‘BETAALD PARKEREN OP:
Maandag t/m
Zaterdag van: 09.00 – 02.00
Zondag van: 12.00 – 02.00 A.M.
Kort parkeren (maximaal 4 uur)
Tarief: € 1,80 per uur
Lang parkeren dagticket 09.00 – 02.00 A.M.
Tarief: € 15,10
Parkeren met bezoekersticket
Tarief: maximaal 2 eenheden
Bezoekersticket gekocht na 18.00 uur
Geldig tot 02.00 A.M.
Rayon B02
Stationsstraat Automaatnr. 1
2.5.
Op 31 juli 2013 hebben twee parkeercontroleurs geconstateerd dat geen geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was.
In verband daarmee is aan belanghebbende op 31 juli 2013 om 21:27 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met de aantekening ‘
parkeren zonder- of niet leesbare parkeerticket of een door de gemeente Tilburg afgegeven geldige parkeervergunning/ontheffing in strijd met de aan de vergunning/ontheffing verbonden voorwaarden’.
De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,80, verhoogd met de kosten van de naheffing van € 54, is in totaal € 55,80.
2.6.
Belanghebbende heeft op 6 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met daarbij gevoegd een kopie van de op de voorruit van de auto aangebrachte naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar heeft bij op 19 september 2013 aan belanghebbende verzonden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak op 24 oktober 2013 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Tijdens de zitting van de Rechtbank van 6 maart 2014 heeft belanghebbende een machtiging overgelegd, waarin hij zijn broer, de heer [A] te [B] , machtigt om hem te vertegenwoordigen.
2.7.
De Rechtbank heeft op 6 maart 2014 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Rechtbank de heer [A] als belanghebbende aangemerkt.
2.8.
Het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg is bij besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 8 november 2012 vastgelegd in de “Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2013” (hierna: de Verordening) en in de daarbij behorende Tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In de Verordening is de onderhavige locatie aangewezen als parkeerplaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Partijen verschillen niet langer van mening dat de parkeerbelasting is nageheven op grond van artikel 2, aanhef en letter b, van de Verordening. Dit artikel luidt voor zover thans van belang:
‘Artikel 2. Belastbaar feit
Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:
………..
een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.’.
4.2.
De parkeerbelasting is door de Heffingsambtenaar nageheven van belanghebbende op grond van artikel 3, onderdeel 4, van de Verordening, omdat hij degene is, die de vergunning (bezoekerskaart) heeft aangevraagd. Dit artikel luidt voor zover thans van belang:
Artikel 3. Belastingplicht
………
………
………
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.’.
4.3.
Belanghebbende heeft op 6 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met daarbij gevoegd een kopie van de op de voorruit van de auto aangebrachte naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar heeft bij op 19 september 2013 aan belanghebbende verzonden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak op 24 oktober 2013 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Tijdens de zitting van de Rechtbank van 6 maart 2014 heeft belanghebbende een machtiging overgelegd, waarin hij zijn broer, de heer [A] te [B] , machtigt om hem te vertegenwoordigen.
4.4.
Hieruit volgt dat de Rechtbank in zijn uitspraak van 6 maart 2014 de broer en gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] te [B] , ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. Alleen al om deze reden is het hoger beroep gegrond en dient het Hof de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen. Het Hof zal, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, alsnog op de grieven van belanghebbende beslissen.
Ten aanzien van het geschil
4.5.
Artikel 3.5 van het Tarievenbesluit luidt aldus:
‘3.5 Bezoekersvergunning
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de verordening bedraagt waar het gaat om een bezoekersvergunning, per eenheid € 0,50’.
4.6.
Belanghebbende stelt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat de geldigheid van het door hem op 31 juli 2013 om 17.15 uur voor € 1 gekochte parkeerticket niet werd verlengd door zijn bezoekerskaart, omdat het ticket vóór 18.00 uur was gekocht.
4.7.1.
Blijkens de onder 2.4 vermelde tekst op de parkeerautomaat bedraagt het tarief bij parkeren met een bezoekersticket maximaal 2 eenheden. Vaststaat dat belanghebbende op 31 juli 2013 om 17.15 uur het maximaal te betalen tarief van 2 eenheden heeft betaald. Belanghebbende stelt dat, nu dit tarief ook betrekking heeft op een eenheid die na 18.00 uur aanvangt (in casu 19.15 uur), hij er van uit mocht gaan dat voor hem de verlengde parkeertijd tot 02.00 uur gold. De omstandigheid dat volgens de foto’s 3 en 4 van bijlage 7 bij de bij de Rechtbank ingediende aanvulling op het verweerschrift van de Heffingsambtenaar op de met een bezoekerskaart na 18.00 uur gekochte parkeertickets ook geen melding wordt gemaakt van de tot 02.00 uur verlengde parkeertijd en vele anderen met een dergelijke bezoekerspas, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, van vorenstaande uitleg van de op de parkeerautomaat opgenomen zinsnede “Bezoekersticket gekocht na 18.00 uur, geldig tot 02.00 A.M.” uit gaan, geeft voor het Hof voldoende aanleiding belanghebbende in deze zaak het voordeel van de twijfel te geven. De hiervóór genoemde zinsnede sluit een uitleg zoals belanghebbende voorstaat immers niet uit.
4.7.2.
Het standpunt van de Heffingsambtenaar dat houders van een bezoekerskaart meer weten over de te volgen werkwijze bij deze vorm van parkeren dan iemand die zonder bezoekerskaart tegen betaling parkeert en dat hen daarom meer is aan te rekenen, overtuigt het Hof niet. Dit geldt te meer nu de Heffingsambtenaar in gebreke is gebleven om duidelijk te maken waar de door haar uiteengezette regeling voor parkeren met een bezoekersticket in de regelgeving van de gemeente is vastgelegd en terug is te lezen. Bij de stukken van het geding ontbreken bovendien de tekst van de in 2007 aan belanghebbende beweerdelijk uitgereikte flyer en/of de tekst van de in 2013 op de website van de gemeente geplaatste handleiding. Ook deze teksten zijn derhalve voor het Hof niet kenbaar.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet wist, althans behoorde te weten dat de geldigheid van zijn vóór 18.00 uur gekochte parkeerticket niet werd verlengd tot 02.00 uur door zijn bezoekerskaart. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 respectievelijk
€ 122 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft namelijk niet gevraagd om een dergelijke vergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag; en
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 166 vergoedt.
Aldus gedaan op 2 september 2016 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en W.P.J. Schramade, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.