Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
- mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
3.De beoordeling
De bewindvoerder heeft op 3 november 2015 een verzoek ingediend om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De bewindvoerder heeft daartoe aangevoerd dat de schuldenaar niet dan wel onvoldoende voldoet aan de op haar rustende sollicitatie- en arbeidsplicht en dat de schuldenares niet middels een keuring of rapportage heeft aangetoond dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht. Daar komt volgens de bewindvoerder bij dat de schuldenares bij de toelatingszitting heeft aangegeven dat haar situatie voor wat betreft haar alcoholverleden stabiel was. Tot aan het door de bewindvoerder op 3 november 2015 gedane verzoek is de schuldenares echter drie keer opgenomen geweest in verband met een terugval van het alcoholgebruik.2.2 Bij tussenvonnis van 5 januari 2016 heeft de rechtbank de schuldenares in de gelegenheid gesteld vóór 5 april 2016 een medische verklaring over te leggen waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht en dat haar alcoholverslaving onder controle is.2.3 De schuldenares heeft geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat haar alcoholverslaving onder controle is. Daarnaast heeft zij geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht.2.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 mei 2016 is voorts gebleken dat de schuldenares na het tussenvonnis wederom alcohol heeft genuttigd en op 12 februari 2016 is opgenomen in het Academisch Ziekenhuis [woonplaats] vanwege leverfalen.”