ECLI:NL:GHSHE:2016:3827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
200.192.672/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling wegens nakoming verplichtingen door schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 31 mei 2016 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante, die met alcoholproblemen kampte, had geen medische verklaring overgelegd die haar arbeidsongeschiktheid kon onderbouwen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellante het merendeel van haar verplichtingen naar behoren is nagekomen en dat de terugvallen in haar alcoholgebruik geen nadelige gevolgen voor de schuldeisers hebben gehad. Het hof oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de goede wil van de appellante en haar aanstaande intensieve therapie, aanleiding gaven om de schuldsaneringsregeling te continueren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af, en droeg de zaak terug naar de rechtbank voor de voortzetting van de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 augustus 2016
Zaaknummer : 200.192.672/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/95 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 mei 2016 en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 5 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis van 31 mei 2016 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen, subsidiair de termijn met twee jaren te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. J. Nouta, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. Helgers-Crompvoets.
  • mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder,
- de heer [sociaal pedagogisch hulpverlener] , als sociaal pedagogisch hulpverlener verbonden aan het Leger des
Heils, in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: [sociaal pedagogisch hulpverlener] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 22 december 2015 en 19 mei 2016;
- het tussenvonnis in eerste aanleg d.d. 5 januari 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 8 augustus 2016 en 16 augustus 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 27 juni 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de mededelingen van de beschermingsbewindvoerder als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 11 februari 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 3 november 2015, tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“ 2.1
De bewindvoerder heeft op 3 november 2015 een verzoek ingediend om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De bewindvoerder heeft daartoe aangevoerd dat de schuldenaar niet dan wel onvoldoende voldoet aan de op haar rustende sollicitatie- en arbeidsplicht en dat de schuldenares niet middels een keuring of rapportage heeft aangetoond dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht. Daar komt volgens de bewindvoerder bij dat de schuldenares bij de toelatingszitting heeft aangegeven dat haar situatie voor wat betreft haar alcoholverleden stabiel was. Tot aan het door de bewindvoerder op 3 november 2015 gedane verzoek is de schuldenares echter drie keer opgenomen geweest in verband met een terugval van het alcoholgebruik.2.2 Bij tussenvonnis van 5 januari 2016 heeft de rechtbank de schuldenares in de gelegenheid gesteld vóór 5 april 2016 een medische verklaring over te leggen waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht en dat haar alcoholverslaving onder controle is.2.3 De schuldenares heeft geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat haar alcoholverslaving onder controle is. Daarnaast heeft zij geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht.2.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 mei 2016 is voorts gebleken dat de schuldenares na het tussenvonnis wederom alcohol heeft genuttigd en op 12 februari 2016 is opgenomen in het Academisch Ziekenhuis [woonplaats] vanwege leverfalen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat zij vanaf de aanvang van haar schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden meer heeft gemaakt. In die optiek heeft zij haar schuldeisers dan ook niet benadeeld. Daarnaast beschikt [appellante] over een stabiel inkomen, te weten een Participatiewet uitkering. Dat de rechtbank desondanks een medische verklaring verlangt waaruit haar arbeidsongeschiktheid kan worden herleid acht [appellante] een miskenning van de reeds door de gemeente [woonplaats] gedane beoordeling. Ter onderbouwing van haar arbeidsongeschiktheid is desondanks medische informatie bij haar huisarts opgevraagd. Voorts erkent [appellante] dat zij met betrekking tot haar alcoholverslaving inderdaad terugvallen kent. Zij heeft zich dan ook onder behandeling laten stellen bij Mondriaan en neemt daarnaast deel aan beschermd wonen bij het Leger des Heils. Sinds zij beschermd woont is er ook geen terugval meer geweest. Verder heeft zij zich aangemeld bij verslavingszorg “ [verslavingszorg] ” om verder aan haar problematiek te werken. Naast deze alcoholproblematiek heeft zij tevens een borderline persoonlijkheidsstoornis, een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en is zij zwak begaafd. Deze problematiek was de rechtbank ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling ook bekend.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat er ten aanzien van de door haar gestelde (volledige) arbeidsongeschiktheid geen recente verklaring of rapportage voorhanden is waar deze uit zou kunnen worden herleid. Daarbij benadrukt zij dat haar problematiek niet louter bestaat uit haar alcoholafhankelijkheid, maar dat er bij haar ook sprake is van een borderline en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en uit een test in januari 2016 gebleken is dat zij als zwakbegaafd dient te worden aangemerkt. Navraag bij de gemeente heeft de advocaat van [appellante] ook geleerd dat zij geen reden zien voor een heroverweging van de in het kader van de uitkering van [appellante] reeds verleende vrijstelling van de sollicitatieplicht; de situatie van [appellante] is volgens de gemeente immers niet veranderd. [appellante] voegt hieraan toe dat zij gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en dat zij sinds haar laatste alcoholgerelateerde ziekenhuisopname niet meer gedronken heeft. Op vragen van het hof hierover is geantwoord dat de laatste terugval, direct gevolgd door ziekenhuisopname, is geweest in februari 2016.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] nog immer geen stukken heeft overgelegd waaruit de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid. Voorts is de bewindvoerder van mening dat de alcoholverslaving van [appellante] reeds vanaf haar toelating tot de schuldsaneringsregeling tot op de dag van vandaag niet onder controle is. Dit staat haaks op hetgeen [appellante] tijdens de toelatingszitting hieromtrent heeft verklaard. De bewindvoerder is dan ook van mening dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellante] terecht tussentijds en zonder toekenning van de schone lei heeft beëindigd.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] financieel bezien probleemloos verloopt en dat via de beschermingsbewindvoerder ook de informatieplicht naar behoren wordt nagekomen, maar dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht wel een probleem is. De aanvankelijk door de rechter-commissaris aan [appellante] verleende vrijstelling van voornoemde verplichting is immers per 11 mei 2014 beëindigd, doch sindsdien heeft [appellante] sollicitatiebewijzen noch een medische verklaring of rapportage waaruit haar (mate van) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid aan de bewindvoerder overgelegd. De bewindvoerder geeft evenwel aan dat het misschien wel aannemelijk is dat [appellante] volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, maar dat er geen recente medische verklaringen of rapportages voorhanden zijn op basis waarvan zij bij de rechter-commissaris een verzoek tot een nieuwe vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht kan indienen.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling evident was dat [appellante] intensievere begeleiding nodig had, maar dat deze pas in de persoon van de heer [sociaal pedagogisch hulpverlener] daadwerkelijk gerealiseerd is.
3.1
[sociaal pedagogisch hulpverlener] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij alles op alles heeft gezet om een recente medische verklaring te verkrijgen, maar dat hem dit vooralsnog niet is gelukt. Hij heeft alleen de beschikking gekregen over een stuk: “Centrum indicatiestelling zorg; overzicht aanvraag” van 6 februari 2014, waarvan de eerste twee pagina’s van de tien aan het hof zijn overgelegd. De huisarts van [appellante] alsmede de Stichting Mondriaan beroepen zich volgens [sociaal pedagogisch hulpverlener] op het medische beroepsgeheim en ook bij de gemeente heeft hij tot op heden bot gevangen. [sociaal pedagogisch hulpverlener] zal zijn pogingen tot het verkrijgen van een recente verklaring of rapportage evenwel niet staken. Daarnaast geeft [sociaal pedagogisch hulpverlener] aan dat [appellante] op korte termijn een zeer intensief traject in zal gaan bij verslavingszorg “ [verslavingszorg] ” te [plaats] , waarbij zij, nagenoeg geheel afgesloten van de buitenwereld, gedurende een periode van 8 tot 16 weken zal leren hoe zij om dient te gaan met haar drang naar alcoholgebruik en waarbij tevens een gedetailleerde analyse van haar problematiek zal worden opgesteld. Aansluitend op dit traject zal [sociaal pedagogisch hulpverlener] de begeleiding van [appellante] weer oppakken en zal [appellante] daarnaast bij wijze van vervolgtraject bij een psychiater of psycholoog worden aangemeld.
3.11.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.11.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.11.2.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting niet naar behoren is nagekomen. Nadat de aanvankelijk door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van voornoemde verplichting op 11 mei 2014 was beëindigd is deze verplichting immers tot op heden onverkort voor [appellante] van kracht geweest. [appellante] heeft evenwel niet aantoonbaar gesolliciteerd dan wel een recente medische verklaring of rapportage aan haar bewindvoerder overgelegd waaruit de door [appellante] gestelde (volledige) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid en op basis waarvan de bewindvoerder de rechter-commissaris had kunnen verzoeken om een herleving van de vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting, al dan niet met terugwerkende kracht.
3.11.3.
Daar staat evenwel tegenover dat overige verplichtingen van de schuldsaneringsregeling door [appellante] wel steeds naar behoren zijn nagekomen. Het is juist dat [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot haar alcoholgebruik een aantal malen een forse terugval heeft gekend, maar deze terugvallen hebben nimmer tot enig (financieel) nadeel voor de schuldeisers geleid.
3.11.4.
Voorts heeft het hof vastgesteld dat [appellante] , hetgeen ook door de bewindvoerder wordt bevestigd, van goede wil is. Zij onderkent het bestaan en de aard van haar problematiek en weet zich inmiddels mede daarom ook gesteund door een omvangrijk professioneel vangnet. Daarbij komt dat het hof, afgaande op de indruk die [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft gemaakt, het ook niet onvoorstelbaar acht dat [appellante] als zijnde volledig arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt, een visie die bovendien in beginsel door de bewindvoerder wordt gedeeld.
3.11.5.
Het hof overweegt voorts dat [appellante] op zeer korte termijn een intensieve therapie zal gaan volgen waarbij zij gedurende een langere periode min of meer geheel van de buitenwereld zal zijn afgesloten. Het hof acht het van het grootste belang dat [appellante] deze therapie ook gaat volgen, ook al betekent dit dat zij gedurende een langere tijd niet voor de arbeidsmarkt beschikbaar zal zijn. Voornoemde therapie zal immers worden afgesloten met een rapportage op grond waarvan de bewindvoerder wellicht bij de rechter-commissaris een verzoek kan indienen tot een herleving, bij voorkeur met terugwerkende kracht, van de vrijstelling van de voor [appellante] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting. Hierbij merkt het hof op dat het volgen van voornoemde en voor [appellante] wellicht cruciale therapie ook geen nadelige (financiële) gevolgen heeft voor de schuldeisers nu [appellante] vanwege haar lage inkomsten niet gehouden is tot het verrichten van boedelafdrachten.
3.11.6.
Het hof acht de vraag gerechtvaardigd of [appellante] , mede gelet op haar destijds bekende alcoholproblematiek, wel tot de schuldsaneringsregeling had moeten worden toegelaten, temeer nu een eerder verzoek hiertoe van [appellante] in 2011 juist om die reden is afgewezen.
Nu de alcoholgerelateerde terugvallen van [appellante] , zoals die zich gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling een aantal malen hebben voorgedaan, evenwel geen nadelige gevolgen voor de schuldeisers hebben gehad acht het hof een voortzetting van de schuldsaneringsregeling het meest in de reden liggen, temeer nu een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling het voor [appellante] uiterst ingrijpende gevolg zou hebben dat zij in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat in deze specifieke zaak, gelet op de bijzondere omstandigheden daarvan, in het bijzonder meeweegt bij het oordeel van het hof.
3.11.7.
Gelet op het vorengaande acht het hof in dit specifieke, zeer uitzonderlijke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te continueren.
3.12.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante] ,
Wonende te [postcode] [woonplaats] ,
Aan de [adres] ;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.