Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 367945/CV EXPL 13-1076)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met 1 productie);
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- a) Vanaf 1969 is Transportbedrijf [transportbedrijf] N.V. eigenaar geweest van het kadastrale perceel Gemeente Roermond [kadastraalnummer 1] (hierna: [kadastraalnummer 1] ), op welk perceel een loods is gelegen met daaromheen een erf, gelegen aan de [straat 1] te [vestigingsplaats] . Transportbedrijf [transportbedrijf] N.V. oefende haar bedrijf uit op perceel [kadastraalnummer 1] en op een gedeelte van het naastgelegen perceel Gemeente Roermond [kadastraalnummer 2] (hierna: [kadastraalnummer 2] ).
- b) Bij akte van levering d.d. 22 december 1998 is [geïntimeerde] jr. eigenaar geworden van perceel [kadastraalnummer 2] (zoals blijkt uit de notariële akte d.d. 10 januari 2003, hierna genoemd onder (f)).
- c) Bij akte van levering d.d. 22 december 1998 is Taxi Centrale [vestigingsnaam] BV eigenaar geworden van perceel [kadastraalnummer 1] (zoals blijkt uit de notariële akte d.d. 10 januari 2003, hierna genoemd onder (f)).
- d) Door makelaarskantoor [makelaarskantoor] is in oktober 2001 een verkoopbrochure uitgebracht met betrekking tot deze loods met omliggend terrein. Bij de brochure bevond zich een kadastrale tekening volgens welke het te koop aangeboden perceel bestond uit een deel van kadastraal perceel [kadastraalnummer 1] en een deel van kadastraal perceel [kadastraalnummer 2] (productie 9.2 bij dagvaarding in eerste aanleg).
- e) Tussen [vader van geintimeerde] (hierna: [vader van geintimeerde] sr., de vader van [geïntimeerde] jr.) en Autoschadebedrijf [autoschadebedrijf] B.V. is op 16 november 2002 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsloods gelegen aan de [adres 1] (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg).
- f) Bij notariële akte van 10 januari 2003 (productie 9.4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] jr., zowel voor zichzelf als voor zijn vader in diens hoedanigheid van enig (middellijk) bestuurder van Taxi Centrale [vestigingsnaam] BV aan [koper 1] en [koper 2] geleverd een woonhuis met aanhorigheden, ondergrond en tuin aan de [adres 2] te [plaats] , bestaande uit een deel van kadastraal perceel [kadastraalnummer 2] (eigendom van [geïntimeerde] jr.) en uit een deel van perceel [kadastraalnummer 1] , eigendom van Taxi Centrale [vestigingsnaam] BV. In de notariële akte was opgenomen een kadastrale tekening waarop het verkochte was gearceerd.
- g) Bij notariële akte van 31 maart 2003 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Taxi Centrale [vestigingsnaam] BV, middellijk vertegenwoordigd door [vader van geintimeerde] sr., aan [appellant] in privé op basis van genoemde koopovereenkomst van 16 november 2002 geleverd "
- h) Het gedeelte van perceel [kadastraalnummer 2] dat bij de akte van 10 januari 2003 niet aan [koper 1] en [koper 2] is geleverd vormt visueel een geheel met het kadastrale perceel [kadastraalnummer 1] voor zover verkocht aan [appellant] en maakt deel uit van het erf van het aan [appellant] verkochte.
- i) Na de levering van de percelen aan enerzijds [koper 1] en [koper 2] en anderzijds [appellant] is de kadastrale nummering aangepast aan de nieuw ontstane situatie (productie 15 bij conclusie van antwoord in conventie). De aan [koper 1] en [koper 2] verkochte delen van perceel [kadastraalnummer 2] en [kadastraalnummer 1] vormen thans samen perceel [kadastraalnummer 3] ; het aan [appellant] verkochte deel van perceel [kadastraalnummer 1] vormt thans perceel [kadastraalnummer 4] ; het niet aan [koper 1] en [koper 2] verkochte deel van perceel [kadastraalnummer 2] vormt thans perceel [kadastraalnummer 5] .
- j) Volgens een "kadastraal bericht object" (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) was het kadastrale perceel [perceel] [kadastraalnummer 5] , gelegen aan de [straat 1] te [vestigingsplaats] , met een grootte van 1 are 65 centiare, op 28 februari 2012 in eigendom bij [geïntimeerde] jr. Volgens het bericht is het object op 12 oktober 2004 ontstaan uit [perceel] [kadastraalnummer 2] gedeeltelijk.
- k) Bij brief van 20 maart 2012 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] jr. aan [appellant] meegedeeld dat hij eigenaar is van perceel [kadastraalnummer 5] en verzocht om een afspraak te maken. Daaraan is toegevoegd:
in conventiegevorderd te verklaren voor recht dat de kadastrale grens (tussen [kadastraalnummer 4] en [kadastraalnummer 5] ) de erfgrens is en [appellant] te veroordelen om perceel [perceel] [kadastraalnummer 5] volledig te ontruimen op straffe van een dwangsom.
in reconventiegevorderd, samengevat, [geïntimeerde] jr. te veroordelen onvoorwaardelijk toestemming te geven aan de notaris [notaris] te [standplaats] of diens plaatsvervanger om een herstelakte op te maken waardoor [appellant] eigenaar wordt van het perceel [rechtbank en hof lezen:] gemeente Roermond [kadastraalnummer 5] , dan wel mee te werken aan het passeren van een herstelakte ten overstaan van notaris [notaris] te [standplaats] of diens plaatsvervanger en mee te werken aan het passeren van een akte waarbij het perceel [kadastraalnummer 5] waarvan [geïntimeerde] jr. nog pretendeert eigenaar te zijn, wordt gesteld ten name van [appellant] en ingeschreven in de registers van het Kadaster; subsidiair dit perceel alsnog te leveren aan [appellant] met medewerking aan een door notaris [notaris] op te stellen akte van aankoop en inschrijving in de registers van het Kadaster op straffe van verbeurte van een dwangsom voor zover het hof niet oordeelt dat [appellant] door verjaring eigenaar is geworden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Daartoe heeft [appellant] gesteld dat koop en levering van de loods met erf aan de [adres 1] mede betrekking hadden op (thans) perceel [kadastraalnummer 5] . Daarnaast heeft [appellant] zich beroepen op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring.
Wat betreft het beroep van [appellant] op verjaring heeft de kantonrechter overwogen dat ingevolge artikel 3:99 BW voor verkrijgende verjaring 10 jaar onafgebroken bezit te goeder trouw is vereist, en dat vaststaat dat [appellant] stuk grond met nummer [kadastraalnummer 5] nog geen 10 jaar in bezit had toen [geïntimeerde] jr. hem meedeelde eigenaar te zijn van de grond. De stelling van [appellant] dat het bezit eerder is aangevangen, en wel door het daaraan voorafgegane bezit van [vader van geintimeerde] sr. van die strook, moet worden verworpen. Van bezit te goeder trouw door [vader van geintimeerde] sr. kon geen sprake zijn. Ook is niet gebleken van een daadwerkelijke grondruil tussen [vader van geintimeerde] sr. en [geïntimeerde] jr. Ook van bevrijdende verjaring is geen sprake omdat daarvoor een onafgebroken bezit van 20 jaar vereist is.
Het hof heeft hiervoor in rechtsoverweging 3.1, zelfstandig oordelend, de feiten vastgesteld die naar het oordeel van het hof als onvoldoende bestreden tussen partijen vaststaan. De grief tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter behoeft dan ook geen bespreking meer.
Grief 4keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.9 dat van een daadwerkelijke grondruil niet is gebleken.
Grief 5keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.8 dat in de gegeven situatie van bezit te goeder trouw door [vader van geintimeerde] sr. geen sprake kan zijn geweest.
Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
De tussen [vader van geintimeerde] sr. en [appellant] gesloten koopovereenkomst heeft betrekking op een bedrijfsloods met een rond die loods gelegen erf aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , zonder dat daarin een kadastrale aanduiding wordt gegeven van het verkochte. In de akte van levering wordt als feitelijke omschrijving gegeven dat het gaat om een bedrijfsruimte met ondergrond en erf aan de [straat 1] . Van dat erf maakt, zoals ook uit de overgelegde (lucht)foto's blijkt, visueel deel uit een gedeelte van perceel [kadastraalnummer 2] , welk gedeelte thans een eigen kadastraal nummer heeft, te weten [kadastraalnummer 5] . Dit laatste deel was vanaf de levering per 31 maart 2003 ook in gebruik bij [appellant] , zoals blijkt uit de brief van [geïntimeerde] jr. aan [appellant] d.d. 20 maart 2012 waarin hij verzoekt deze strook te ontruimen. De blote betwisting van [geïntimeerde] jr. in §29 van de memorie van antwoord dat [appellant] voortdurend gebruik heeft gemaakt van perceel [kadastraalnummer 5] moet dan ook worden verworpen.
Het oordeel van de kantonrechter dat uit de notariële akte onmiskenbaar volgt dat door [vader van geintimeerde] sr. aan [appellant] alleen een deel van perceel [kadastraalnummer 1] en niet ook een deel van perceel [kadastraalnummer 2] is geleverd wordt door het hof dan ook niet gedeeld.
[appellant] heeft echter aangevoerd dat [vader van geintimeerde] sr. (die voor de eigenaar Taxicentrale [vestigingsnaam] optrad) hem ten tijde van de verkoop heeft meegedeeld dat tussen [vader van geintimeerde] sr. en [geïntimeerde] jr. in 2000 een grondruil was overeengekomen, op grond van welke overeenkomst het deel van perceel [kadastraalnummer 2] dat deel uitmaakte van het erf rond de loods was geruild met een gedeelte van perceel [kadastraalnummer 1] (te weten dat gedeelte van perceel [kadastraalnummer 1] dat geen deel uitmaakte van het aan [appellant] verkochte deel van erf en loods). [appellant] heeft gesteld dat het de bedoeling was dat [geïntimeerde] jr. en [vader van geintimeerde] sr. (optredend voor Taxicentrale [vestigingsnaam] ) hun eigendommen aan de [straat 1] (respectievelijk een woning met tuin gelegen op perceel [kadastraalnummer 2] en een bedrijfsloods met erf gelegen op perceel [kadastraalnummer 1] ) gelijktijdig zouden verkopen, waarbij dan een gedeelte van perceel [kadastraalnummer 2] mee verkocht zou worden met de bedrijfsloods en een gedeelte van perceel [kadastraalnummer 1] met de woning. [appellant] heeft erop gewezen dat in de akte van levering van 10 januari 2003, waarbij de woning werd geleverd, [geïntimeerde] jr. mede is opgetreden voor [vader van geintimeerde] sr. (althans Taxicentrale [vestigingsnaam] ) met betrekking tot de levering van een gedeelte van perceel [kadastraalnummer 1] . Het was volgens [appellant] de bedoeling dat tezelfdertijd aan hem de bedrijfsloods zou worden geleverd, maar deze transactie moest enige tijd uitgesteld worden omdat [huurder van de loods] , die de loods toen voor 3 of 6 maanden had gehuurd, de loods niet onmiddellijk wilde verlaten. [appellant] heeft in dit verband ook gewezen op een door hem overgelegde verklaring van [huurder van de loods] . Deze verklaart dat hij op 13 november 2012 [geïntimeerde] jr. heeft ontmoet, die hem meedeelde dat hij er pas kort tevoren achter was gekomen dat een stuk grond aan de [adres 3] (het hof begrijpt: [adres 1] ) nog op zijn naam stond, en dat hij er altijd vanuit was gegaan dat het desbetreffende grondstuk mee was verkocht aan [appellant] .
In dat geval moet [vader van geintimeerde] sr., althans Taxicentrale [vestigingsnaam] , na deze ruil worden beschouwd als bezitter van het geruilde deel van perceel [kadastraalnummer 2] . Taxicentrale [vestigingsnaam] was dan immers – gelet op de hiervoor omschreven feitelijke gang van zaken – jegens [geïntimeerde] jr. gerechtigd, vooruitlopend op de levering van deze strook, zich over die strook de feitelijke macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat zij als bezitter moest worden beschouwd (HR 9 september 2011, NJ 2012/312). Taxicentrale [vestigingsnaam] is in deze situatie ook aan te merken als bezitter te goeder trouw van de strook. Dit bezit te goeder trouw is dan vervolgens voortgezet door [appellant] , die op grond van de gesloten koopovereenkomst en de akte van levering, alsook de feitelijke situatie ter plaatse, ervan mocht uitgaan dat hem ook deze strook was geleverd en dus ook bezitter te goeder trouw was.
Indien de door [appellant] gestelde grondruil daadwerkelijk in 2000 heeft plaatsgehad, is na deze grondruil sprake geweest van bezit te goeder trouw van het gedeelte van [kadastraalnummer 2] dat thans perceel [kadastraalnummer 5] is door Taxicentrale [vestigingsnaam] , welk bezit na de verkoop aan [appellant] door [appellant] is voortgezet. [geïntimeerde] jr. is daartegen pas opgekomen met een brief van 20 maart 2012. Op dat moment was de termijn van 10 jaar tijd verstreken, zodat dan door [appellant] terecht een beroep is gedaan op verjaring.
grief 8, die zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij geen termen aanwezig acht [appellant] toe te laten tot bewijslevering, slaagt. Gelet op het concrete bewijsaanbod van [appellant] in eerste aanleg had hij in de gelegenheid moeten worden gesteld zijn stellingen, in het bijzonder die ten aanzien van de grondruil, te bewijzen.
grief 6, die zich keert tegen rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis. In deze rechtsoverweging oordeelt de kantonrechter dat geen sprake is geweest van een onafgebroken bezit voor een periode van 20 jaar.
Gelet op de kennelijke familierelatie tussen de familie [familie] en het Transportbedrijf is door [appellant] onvoldoende onderbouwd dat het Transportbedrijf jegens de familie [familie] bezit heeft gepretendeerd van de strook (en niet slechts gebruik heeft gemaakt van de strook met toestemming van de familie [familie] ).
Grief 6 faalt.
grieven 7 en 9behoeven thans nog geen behandeling.
Derhalve beslist het hof als volgt.