In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een B.V. gerechtigd was om beroep in te stellen tegen de voldoening van overdrachtsbelasting. De zaak betreft de verkoop van een onroerende zaak door de B.V. aan een koper, waarbij de koper belastingplichtig is voor de overdrachtsbelasting. De B.V. had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de teruggaaf van overdrachtsbelasting had verleend aan de heer A. De Inspecteur van de Belastingdienst had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de B.V. niet gerechtigd was om beroep in te stellen, omdat de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting door de B.V. niet als een voldoening op aangifte door de heer A kon worden aangemerkt. De rechtbank had ten onrechte uitspraak gedaan op naam van de heer A, aangezien er geen toereikende machtiging was voor de heer C om namens de B.V. beroep in te stellen. Het Hof verklaarde het beroep van de B.V. niet-ontvankelijk en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank.