In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.C. Vergouwen, heeft in principaal hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp. De zaak betreft een geschil over de vraag of de geïntimeerde een geldlening heeft verstrekt aan de appellant en of de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door de geïntimeerde te misleiden over de risico's van een investering. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 19 mei 2015, waarin het hof aan de geïntimeerde bewijs heeft opgedragen over de overeenkomst van verbruikleen. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet in deze bewijsopdracht is geslaagd, omdat de getuigen geen relevante verklaringen hebben afgelegd die de stelling van de geïntimeerde ondersteunen. Het hof oordeelt dat de appellant de geïntimeerde heeft doen geloven dat de transactie legaal was en zonder risico's, terwijl dit niet het geval was. De appellant heeft herhaaldelijk de geïntimeerde overtuigd om een aanzienlijke som geld te verstrekken, zonder de risico's te onthullen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de omvang van de schade, die wordt aangepast. De appellant wordt veroordeeld tot betaling van € 200.456,60 aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2009. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde in het principaal hoger beroep en aan de zijde van de appellant in het incidenteel hoger beroep.