ECLI:NL:GHSHE:2016:3685

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.169.152_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en bonusclaims tussen werknemer en werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, aangeduid als [appellant], tegen zijn voormalige werkgever, SAP Nederland B.V. De werknemer had van 20 april 2012 tot 1 mei 2014 als senior sales executive gewerkt en vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 783,92 aan hoofdsom, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en een verklaring voor recht dat SAP schadeplichtig was. De kantonrechter wees een deel van de vorderingen toe, maar wees de overige vorderingen af, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld dat de werknemer niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over misgelopen bonussen. De werknemer had een variabel salaris dat afhankelijk was van zijn prestaties, maar zijn resultaten waren niet voldoende om de gestelde bonussen te rechtvaardigen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de werknemer geen recht had op de gevorderde bonussen, omdat de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2014 was ontbonden en de werknemer niet had aangetoond dat hij recht had op de bonus over 2014.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten betrof, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De werknemer werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Dit arrest is gewezen op 16 augustus 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.169.152/01
arrest van 16 augustus 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
tegen
SAP Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als SAP,
advocaat: mr. C.A.C. Schroeten te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 april 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 januari 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser en SAP als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3200858/346 CV EXPL 14-5907)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende grieven, met een productie;
  • de memorie van antwoord met twee producties;
  • de akte van [appellant] van 1 september 2015;
  • de antwoordakte van SAP van 29 september 2015 met een productie;
  • de akte van [appellant] van 12 januari 2016, houdende overlegging van twee producties;
  • de pleitnota van de advocaat van [appellant] ten behoeve van het schriftelijk pleidooi op 12 januari 2016;
  • de pleitnota van de advocaat van SAP ten behoeve van het schriftelijk pleidooi op 12 januari 2016, met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Het hof gaat uit van de volgende relevante vaststaande feiten, welke zijn ontleend aan het vonnis waarvan beroep.
3.1.1.
Van 20 april 2012 tot 1 mei 2014 heeft [appellant] als senior sales executive gewerkt in dienst van SAP. Hij diende klanten te werven en overeenkomsten af te sluiten. Jaarlijks werden doelen geformuleerd met betrekking tot de te behalen omzet.
3.1.2.
Zijn salaris bestond uit een vast deel van 60 % en een variabel deel van 40 %. Het vaste deel bedroeg € 80.000,06 inclusief 8 % vakantiebijslag en 13e maand. Het variabele deel bedroeg € 49.966,-- bij het behalen van 100 % van de voor hem vastgestelde doelen.
3.1.3.
In 2012 heeft [appellant] 15,3 % van zijn jaardoel gehaald, in 2013 18%.
3.1.4.
Op 16 september 2013 vond een gesprek plaats tussen [appellant] en zijn leidinggevende, [leidinggevende] . Er is toen aangegeven dat een van de grote deals waarmee [appellant] bezig was in dat kwartaal moest vallen, en dat dit anders consequenties zou hebben voor de positie van [appellant] .
Op 30 september 2013 is in een gesprek van [leidinggevende] en [medewerker van HR Business Partner] van HR Business Partner met [appellant] afgesproken dat [appellant] voor 30 november 2013 tenminste twee eigen deals moest laten zien. Als dat niet zou lukken, zou zijn vertrek uit dit team worden besproken. Verder is aangegeven dat aan het eind van het jaar de target van € 500.000,- moest worden behaald.
Op 23 december 2013 heeft SAP aan [appellant] laten weten te streven naar een beëindiging van het dienstverband.
Op 9 januari 2014 is [appellant] gevraagd om zijn lopende opportunity’s over te dragen aan zijn collega [collega van appellant] . Er is gezocht naar een alternatieve functie. Deze is niet gevonden. Ook konden partijen geen overeenstemming bereiken over een beëindigingsregeling.
Op 7 april 2014 is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden, per 1 mei 2014.
3.1.5.
Art. 15.1 van de arbeidsovereenkomst luidt:
“De bonusregeling voor de Senior Sales Executive bedraagt in 2012 € 49.333,33 bruto. Dit wordt – afhankelijk van de behaalde doelstellingen – naar rato, afhankelijk van het aantal gewerkte dienstmaanden en parttime percentage berekend. (…)”
3.2.
In eerste aanleg vorderde [appellant] :
een bedrag groot € 783,92 in hoofdsom, met wettelijke rente vanaf 1 mei 2014
de wettelijke verhoging over het bedrag sub a)
€ 375,-- aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover
een verklaring voor recht dat SAP schadeplichtig was jegens [appellant] en hem te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat
veroordeling in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.1.
Het bedrag sub a) was echter op 19 juni 2014 betaald, zodat [appellant] zijn vordering daarmee verminderde.
3.2.2.
De kantonrechter wees toe:
  • met betrekking tot vordering sub a): uitsluitend de wettelijke rente over het sub a) gevorderde bedrag over de periode van 1 mei 2014 tot 19 juni 2014 [het betreft een bedrag groot € 3,22; hof];
  • vordering sub c) tot een bedrag van € 142,11.
3.2.3.
De overige vorderingen werden afgewezen en [appellant] werd in de proceskosten veroordeeld, begroot op € 600,--.
3.3.
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging en veroordeling van SAP:
overeenkomstig het toegewezen bedrag van de vordering sub a);
overeenkomstig vordering sub b)
overeenkomstig het toegewezen deel van vordering sub c), echter vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis
overeenkomstig vordering sub d), met dien verstande dat SAP zal worden veroordeeld tot betaling van € 10.000,-- wegens misgelopen bonus inzake [klant 1] , alsmede tot betaling van een bedrag, nader op te maken bij staat, wegens overige misgelopen bonussen.
overeenkomstig vordering sub e), thans toegespitst op twee instanties.
3.4.
Vordering sub A:
De vordering sub a) was terecht door de kantonrechter (deels) toegewezen. Hiertegen is geen grief of incidentele grief gericht. Als het vonnis vernietigd zou worden zou vordering sub A. dus wederom dienen te worden toegewezen.
3.5.
Vordering sub B:
3.5.1.
Vordering sub b) was door de kantonrechter afgewezen. Zij overwoog daartoe dat [appellant] dit bedrag – dat geen vast, maar variabel deel van het loon betrof – pas op 26 mei 2014 had genoemd, SAP op 12 juni 2014 betaling toezegde en deze een week later is gerealiseerd dat de verhoging gematigd diende te worden tot nihil. Daartegen is de eerste grief gericht.
3.5.2.
[appellant] wijst er daarbij op dat de beschikking waarbij de arbeidsovereenkomst werd beëindigd dateert van 7 april 2014, dat de volledige eindafrekening uiterlijk twee weken na die beëindiging had moeten plaatsvinden, dat de eindafrekening op 20 mei 2014 was ontvangen en dat hij SAP reeds op 21 mei 2014 op de nog te ontvangen bonus heeft gewezen.
3.5.3.
De vordering van [appellant] is gegrond. De eventuele moeilijkheden welke SAP ondervond bij het vaststellen van de hoogte van het verschuldigde bedrag en/of de betaling komen voor haar risico. Een bedrag groot € 391,96 is toewijsbaar.
3.6.
Vordering sub C:
Vordering sub c) was door de kantonrechter toegewezen. Kennelijk heeft de kantonrechter per abuis verzuimd wettelijke rente over dit bedrag toe te wijzen.
Daartegen is geen formele grief geformuleerd, maar in de formulering van vordering sub C. ligt besloten dat [appellant] ook bezwaar maakt tegen de afwijzing van deze rentepost.
Mocht het vonnis niet zijn betekend, dan gaat de rente eerst lopen vanaf de betekening van dit arrest.
3.7.
Vordering sub D:
3.7.1.
Deze vordering, voorheen vordering d), raakt de kern van het geschil. Deze heeft betrekking op de bonussen welke [appellant] is of zou zijn misgelopen. De kantonrechter heeft alle hierop gebaseerde vorderingen afgewezen.
Grieven 2 tot en met 8 hebben uiteindelijk alle hierop betrekking. Deze grieven zijn gericht tegen de overwegingen 5.3 tot en met 5.6, in welke overwegingen het oordeel van de kantonrechter besloten ligt.
3.7.2.
Bij de beoordeling van de vorderingen dient voorop te worden gesteld dat het feit dat de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is ontbonden als een gegeven dient te worden beschouwd. Diverse stellingen van [appellant] houden naar de kern genomen in dat SAP onrechtmatig heeft gehandeld (en, naar het hof begrijpt: toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst) door het hem onmogelijk te maken bonussen te verdienen. Echter: de schade welke [appellant] stelt daardoor te hebben geleden behelst gezien zijn stellingen (o.a. nrs. 7-9 inl. dagv. en toel. grief 2 appeldagv.) niet anders dan de negatieve gevolgen welke hij ondervindt als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2014.
3.7.3.
Voor die negatieve gevolgen heeft de kantonrechter in zijn beschikking van 7 april 2014 een voorziening getroffen welke geacht moet worden die negatieve gevolgen, en dus ook de schade als gevolg van een eventueel onrechtmatig handelen/een eventuele toerekenbare tekortkoming in de nakoming in voldoende mate op te vangen.
In die beschikking overwoog de kantonrechter onder r.o. 5 (betrekking hebbende op de vergoeding) onder meer:
“Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat de oorzaak van het niet behalen van de targets niet was gelegen in de voorbereiding, inzet en betrokkenheid van [appellant] , maar zich toespitste op het ontbreken van “geclosede” deals. In het licht hiervan en gelet ook op de onweersproken sterk wisselende resultaten van de overige verkoopmedewerkers binnen de afdeling van [appellant] , lijkt het feit dat de resultaten van [appellant] in 2012 en 2013 niet uit de verf kwamen een behoorlijke ‘pechfactor’ te behelzen. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om aan [appellant] een vergoeding baar billijkheid ten laste van SAP toe te kennen van € 20.000,--.”
3.7.4.
Uit de uitleg van partijen leidt het hof het volgende af.
3.7.5.
Door verkopers, zoals [appellant] , met klanten af te sluiten contracten, hebben een bepaalde omzetwaarde. Vanzelfsprekend zitten daar ook kosten voor SAP in, zodat aangenomen moet worden dat de netto-opbrengst voor SAP lager is dan de omzetwaarde, maar die kwestie speelt in dit geding verder geen rol.
Naar het hof begrijpt ontvangen de verkopers een bepaald percentage van de omzetwaarde van elk contract als provisie/bonus. Bijvoorbeeld: volgens [appellant] bedroeg de omzetwaarde van het contract met [klant 1] € 289.000,--, waarop hij omstreeks € 10.000,-- aan bonus had kunnen verdienen. Voorts begrijpt het hof dat het percentage waarop de bonus wordt bepaald hoger zal liggen naarmate (in het desbetreffende jaar) de doelstelling beter is gehaald.
Zolang die contracten alleen nog maar in de pijplijn zitten, en niet door middel van een getekend contract afgerond zijn, hebben zij mogelijk een bepaalde verwachtingswaarde, maar daarop worden, zo begrijpt het hof, geen bonussen afgerekend.
3.8. “
“Misgelopen” bonussen:
In de vordering sub D wordt onderscheid gemaakt tussen de misgelopen bonus inzake [klant 1] , en “overige misgelopen bonussen”. Uit de toelichting die [appellant] daarbij heeft gegeven blijkt dat het bij de “overige” misgelopen bonussen telkens gaat om bonussen welke niet verdiend zijn kunnen worden omdat de contracten om uiteenlopende redenen helemaal niet (tussen de klant en SAP) zijn gesloten.
3.9.
Niet gesloten contracten:
3.9.1.
Denkbaar is dat er ondanks de inspanningen van de verkoper in het geheel geen contract tot stand komt. Dan ontvangt de verkoper dus geen bonus, en ziet deze zich bovendien geconfronteerd met de situatie dat de vergeefse inspanningen er niet toe hebben bijgedragen dat hij zijn doelstelling heeft behaald. Indien dit gebeurt om redenen welke geheel de aspirant koper aangaan, zal de verkoper dat hebben te accepteren.
3.9.2.
[appellant] stelt evenwel dat er ook contracten welke goede vooruitzichten hadden zijn afgeketst als gevolg van beleidswijzigingen of fouten van SAP. Het hof wees er reeds op dat indien en voor zover [appellant] verdedigt dat als gevolg daarvan ten onrechte de arbeidsovereenkomst is ontbonden, zulks thans niet meer ter discussie staat.
Dat betekent dat een op dit verwijt gebaseerde vordering, eventueel, (enkel) zou kunnen bestaan in een vordering tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van het feit dat een overeenkomst waarvan zonder meer aangenomen mocht worden dat deze gesloten zou worden, als gevolg van een beleidswijziging, van fouten, of van andere omstandigheden welke in de risicosfeer van SAP waren gelegen, alsnog niet door ging.
3.9.3.
Door [appellant] zijn de volgende potentiële klanten/projecten genoemd:
[klant 1]
[klant 2]
[klant 3]
[klant 4]
[klant 5]
[klant 6]
[klant 7]
[klant 8]
[klant 9]
[klant 10]
[klant 11]
3.9.4.
Daarvan is [klant 1] wel – zij het later – doorgegaan; het hof bespreekt dat verderop. Hetgeen in r.o. 3.9.5 tot en met 3.9.11 zal worden overwogen geldt dus – tenzij anders aangegeven - niet voor [klant 1] .
3.9.5.
Voor de laatste vijf klanten/projecten geldt dat [appellant] stelt dat hij deze overeenkomsten “had kunnen sluiten” als hem niet door SAP was verboden die klanten te benaderen.
SAP heeft daaromtrent verklaard dat die overeenkomsten uiteindelijk helemaal niet zijn gesloten.
heeft onvoldoende concrete informatie verschaft waaruit blijkt dat deze contracten naar alle (objectieve) verwachting gesloten hadden zullen worden. Zijn eigen verwachtingen dienaangaande zijn te speculatief om enige aanspraak op te kunnen baseren. Het hof laat deze buiten beschouwing. Voor bewijslevering is geen plaats, omdat daartoe onvoldoende concrete en voor bewijs vatbare feiten zijn gesteld.
3.9.6.
Het in de voorgaande rechtsoverweging overwogene geldt ook voor [klant 5] en [klant 6] .
3.9.7.
Voor [klant 2] geldt dat volgens [appellant] de afspraken eigenlijk al rond waren, toen SAP op 10 december 2013 aankondigde niet met het bewuste contract te zullen doorgaan.
3.9.8.
Het hof stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van een bedrijf behoort om te bepalen of zij al dan niet met een bepaald product willen doorgaan. Dat laat onverlet dat niet ondenkbaar is dat voor dat geval afspraken worden gemaakt met de verkoper die het werk heeft gedaan, maar zijn inspanningen niet beloond ziet.
3.9.9.
Echter: niet is gebleken dat [appellant] enige hierop betrekking hebbende vordering heeft ingesteld. Om te beginnen is gesteld noch gebleken dat [appellant] destijds, eind 2013, heeft geprotesteerd tegen de gang van zaken en aanspraak heeft gemaakt op de bonus welke hij nu aan zich voorbij zag gaan doordat de [klant 2] -deal helemaal niet doorging. In eerste aanleg is geen hierop gestoelde vordering ingesteld. En in hoger beroep, grief 6 aantekening IV, heeft [appellant] de kwestie [klant 2] , zo begrijpt het hof, aangestipt ter onderbouwing van zijn bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat hij “geen erg sterke verkoper” zou zijn; het hof leest daarin niet een verwijt ter zake van enig contract dat als gevolg van een beleidswijziging van SAP niet is doorgegaan, waarvoor SAP [appellant] schadeloos zou moeten stellen.
3.9.10.
Bij [klant 4] en Nokia zou het volgens [appellant] zijn gegaan om contracten die niet door gingen vanwege ernstige fouten. Ook hiervoor geldt – zie de voorgaande overweging – dat uit de memorie van grieven niet blijkt dat [appellant] een daarop gebaseerde vordering tegen SAP wenst in te stellen.
3.9.11.
Het vorenstaande leidt er reeds toe dat aan [appellant] geen vordering op SAP toekomt voor zover het gaat om contracten welke helemaal niet zijn doorgegaan, ongeacht de reden waarom die niet zijn doorgegaan. Grief 3 faalt. Als gezegd zijn voor een bewijsopdracht volstrekt onvoldoende feiten gesteld.
3.9.12.
Daarbij komt het volgende.
In r.o. 5.3 heeft de kantonrechter geoordeeld dat een compensatie voor de financiële gevolgen van het ontslag geacht moet worden te zijn begrepen in de vergoeding welke bij de ontbindingsbeschikking van 7 april 2014 is toegekend. Deze overweging van de kantonrechter doet in elk geval opgeld voor die gevallen waarin als gevolg van het einde van de dienstbetrekking aan [appellant] elke mogelijkheid is ontnomen de lopende onderhandelingen tot een goed einde te brengen (en daarmee de bonussen te verdienen).
Dit levert een zelfstandige grond op waarom alle vorderingen ter zake van misgelopen bonussen, uitgezonderd die ter zake van [klant 1] , dienen te worden afgewezen. Voor zover grief 2 betrekking heeft op misgelopen bonussen als gevolg van het feit dat er helemaal geen contracten tot stand zijn gekomen faalt deze grief.
3.10.
Met grieven 4 tot en met 8 (gericht tegen r.o. 5.5 en 5.6 van het vonnis waarvan beroep) en de toelichting daarbij lijkt [appellant] , deels, op twee gedachten te hinken.
Enerzijds heeft hij zijn vordering opgesteld aldus dat deze inhoudt een vordering tot schadevergoeding welke geacht moet worden te zijn gegrond op een door SAP jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, althans op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, anderzijds wekken onderdelen van de grieven of de toelichting daarbij de indruk dat [appellant] zich ter onderbouwing van zijn vordering beroept op (nakoming van) contractuele verplichtingen van SAP jegens hem.
Feitelijk gaat het hierbij, gezien het hiervoor overwogene in 3.9.5. t/m 3.9.12., enkel nog om de eventuele aanspraak op een bonus in verband met de overeenkomst inzake [klant 1] , welke overeenkomst wèl – zij het later - tot stand is gekomen.
3.11.
Grieven 4, 5 en 6 zijn gericht tegen r.o. 5.5. In feite valt r.o. 5.5. in drie delen uiteen, waarvan het eerste deel bestreken wordt door grief 4, het tweede deel door grief 6 en het derde deel door grief 5.
3.12.
Grief 4 miskent de strekking van de desbetreffende, in die grief geciteerde, passage uit r.o. 5.5. Immers, deze stelt juist voorop – ten voordele van werknemers zoals [appellant] – dat een werknemer ook al wisselt deze van werkplek, onder omstandigheden en gedurende een beperkte periode toch nog aanspraak kan maken op een bonus waarop hij zonder zo’n overgangsregeling geen aanspraak zou kunnen maken. Aldus bezien heeft [appellant] bij deze grief geen belang.
3.13.
De overweging vervolgt echter met een passage – het tweede deel van r.o. 5.5., geciteerd in grief 6 – die inhoudt dat en waarom ondanks het in de eerste passage besloten liggende uitgangspunt, SAP mocht handelen als zij deed, te weten het [appellant] laten overdragen van zijn opportunity’s aan een collega.
3.14.
Het tweede deel van die overweging culmineert in de conclusie van de kantonrechter dat die handelwijze van SAP geen strijd met goed werkgeverschap oplevert, waarmee de afwijzing van [appellant] vordering tot vergoeding van schade wegens door SAP gepleegd onrechtmatig handelen wordt onderbouwd. Daartegen is vooral grief 6 gericht.
3.15.
Grief 6 spitst zich toe op de vraag of de kantonrechter terecht heeft overwogen dat [appellant] “geen erg sterke” verkoper was en dat het voor het voortbestaan van een bedrijf van groot belang is klantencontacten te laten onderhouden door “goede en gemotiveerde” verkopers” [waarin naar ’s hofs oordeel, gelet op de context van de overweging, besloten ligt dat [appellant] niet beschouwd werd als behorend tot het contingent van “goede en gemotiveerde” verkopers].
3.16.
Wat er ook zij van de vraag of [appellant] al dan niet een “sterke”, “goede” of “gemotiveerde” verkoper was: hij was in geen geval een (erg)
succesvolleverkoper. Daarin ligt – mede gelet op de aangehaalde “pechfactor” - geen verwijt of diskwalificatie besloten, maar het was zoals het was: erg succesvol was [appellant] niet.
En indien de met grief 6 bestreden passage van r.o. 5.5 aldus wordt gelezen dat [appellant] geen erg
succesvolleverkoper was, en dat het voor het voortbestaan van het bedrijf van groot belang was om de klantencontacten te laten onderhouden door verkopers die bewezen hebben contracten te kunnen afsluiten, dan is daarmee niets miszegd en leidt die nog steeds tot de slotsom dat SAP in de omstandigheden van het geval niet in strijd met de eisen van goed werkgeverschap heeft gehandeld door van [appellant] te verlangen dat deze zijn opportunity’s zou overdragen aan een collega. Grief 6 faalt mitsdien.
3.17.
Daarbij komt dat ook indien geoordeeld zou worden dat SAP wèl had gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, in de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (de Baijingsleer) (o.m. HR 2 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4911) ligt besloten dat in een situatie waarin de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden door een beschikking van de rechter waarbij een vergoeding wordt vast gesteld, alles op de voet van art. 7:685 lid 8 BW (oud), er als regel daarnaast geen ruimte is voor een vergoeding op de grond dat de werkgever de eisen van goed werkgeverschap niet in acht heeft genomen.
3.18.
De kantonrechter vervolgt in het derde en laatste deel van r.o. 5.5 met een oordeel omtrent een mogelijke of veronderstelde (grondslag van de) vordering van [appellant] , welke dan strikt genomen – in afwijking van het petitum - een vordering tot nakoming zou betreffen. Op die mogelijke of veronderstelde grondslag wordt de vordering ook afgewezen en daartegen is grief 5 gericht.
3.19.
Het hof gaat hieraan voorbij. De overweging van de kantonrechter heeft het karakter van een overweging ten overvloede, maar draagt de afwijzing van de vordering niet nu [appellant] deze vordert ten titel van schadevergoeding en zij – enkel – is gebaseerd op de grondslag dat SAP onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof acht het nog aanvaardbaar om daaronder mede te begrijpen een verwijt dat SAP toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn mede in art. 7:611 BW omschreven verplichting zich als een goed werkgever te gedragen en deswege schadeplichtig is geworden, maar de vordering laat zich op geen enkele wijze omschrijven als een vordering welke is gericht op nakoming van een contractuele verplichting (bijvoorbeeld tot betaling van een bonus). Noch de onderbouwing van de vordering, noch de vordering zelf laat zich verstaan als een vordering tot nakoming.
3.20.
Grief 7 betreft een verzamelgrief waaraan geen zelfstandige betekenis naast grieven 2-6 toekomt.
3.21.
De kantonrechter oordeelde dat stellingen omtrent de vraag of [appellant] al dan niet recht had op een bonus over 2014 omdat hij een drempel van 25 % niet had behaald niet meer ter zake deed. Tegen dat oordeel is grief 8 gericht. [appellant] herhaalt dat hij aan die drempel niet gehouden kan worden omdat deze zonder overleg tot stand is gekomen.
Hij legt echter niet uit op waarom deze kwestie van belang is in verband met enige door hem ingestelde vordering. Daarom gaat het hof voorbij aan grief 8.
3.22.
Per saldo komt het er dus op neer dat de uitspraak van de kantonrechter grotendeels dient te worden bekrachtigd, met uitzondering van de afwijzing van de verhoging en van de impliciete afwijzing van de rente over de buitengerechtelijke kosten; in zoverre dient het vonnis te worden vernietigd en dienen die verhoging en rente alsnog te worden toegewezen. Het betreft een ondergeschikt punt dat voor de proceskostenveroordeling niet van belang is. Terecht is [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg gelijk hij ook zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Grief 9 faalt dus eveneens.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover daarbij de gevorderde wettelijke verhoging over een bedrag groot € 783,92 en de wettelijke rente over de tot een bedrag van € 142,11 toegewezen buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt SAP om in aanvulling op de bij het beroepen vonnis uitgesproken veroordeling aan [appellant] te betalen:
  • de wettelijke verhoging over het bedrag groot € 783,92, aldus een bedrag groot € 391,96;
  • de wettelijke rente over de tot een bedrag van € 142,11 toegewezen buitengerechtelijke kosten, vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis tot de dag der betaling;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van SAP begroot op € 711,-- aan vast recht en € 2.235,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2016.
griffier rolraadsheer