Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3200858/346 CV EXPL 14-5907)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende grieven, met een productie;
- de memorie van antwoord met twee producties;
- de akte van [appellant] van 1 september 2015;
- de antwoordakte van SAP van 29 september 2015 met een productie;
- de akte van [appellant] van 12 januari 2016, houdende overlegging van twee producties;
- de pleitnota van de advocaat van [appellant] ten behoeve van het schriftelijk pleidooi op 12 januari 2016;
- de pleitnota van de advocaat van SAP ten behoeve van het schriftelijk pleidooi op 12 januari 2016, met een productie.
3.De beoordeling
Op 30 september 2013 is in een gesprek van [leidinggevende] en [medewerker van HR Business Partner] van HR Business Partner met [appellant] afgesproken dat [appellant] voor 30 november 2013 tenminste twee eigen deals moest laten zien. Als dat niet zou lukken, zou zijn vertrek uit dit team worden besproken. Verder is aangegeven dat aan het eind van het jaar de target van € 500.000,- moest worden behaald.
Op 23 december 2013 heeft SAP aan [appellant] laten weten te streven naar een beëindiging van het dienstverband.
Op 9 januari 2014 is [appellant] gevraagd om zijn lopende opportunity’s over te dragen aan zijn collega [collega van appellant] . Er is gezocht naar een alternatieve functie. Deze is niet gevonden. Ook konden partijen geen overeenstemming bereiken over een beëindigingsregeling.
Op 7 april 2014 is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden, per 1 mei 2014.
- met betrekking tot vordering sub a): uitsluitend de wettelijke rente over het sub a) gevorderde bedrag over de periode van 1 mei 2014 tot 19 juni 2014 [het betreft een bedrag groot € 3,22; hof];
- vordering sub c) tot een bedrag van € 142,11.
De vordering sub a) was terecht door de kantonrechter (deels) toegewezen. Hiertegen is geen grief of incidentele grief gericht. Als het vonnis vernietigd zou worden zou vordering sub A. dus wederom dienen te worden toegewezen.
Vordering sub c) was door de kantonrechter toegewezen. Kennelijk heeft de kantonrechter per abuis verzuimd wettelijke rente over dit bedrag toe te wijzen.
Daartegen is geen formele grief geformuleerd, maar in de formulering van vordering sub C. ligt besloten dat [appellant] ook bezwaar maakt tegen de afwijzing van deze rentepost.
Mocht het vonnis niet zijn betekend, dan gaat de rente eerst lopen vanaf de betekening van dit arrest.
Grieven 2 tot en met 8 hebben uiteindelijk alle hierop betrekking. Deze grieven zijn gericht tegen de overwegingen 5.3 tot en met 5.6, in welke overwegingen het oordeel van de kantonrechter besloten ligt.
In die beschikking overwoog de kantonrechter onder r.o. 5 (betrekking hebbende op de vergoeding) onder meer:
Naar het hof begrijpt ontvangen de verkopers een bepaald percentage van de omzetwaarde van elk contract als provisie/bonus. Bijvoorbeeld: volgens [appellant] bedroeg de omzetwaarde van het contract met [klant 1] € 289.000,--, waarop hij omstreeks € 10.000,-- aan bonus had kunnen verdienen. Voorts begrijpt het hof dat het percentage waarop de bonus wordt bepaald hoger zal liggen naarmate (in het desbetreffende jaar) de doelstelling beter is gehaald.
Zolang die contracten alleen nog maar in de pijplijn zitten, en niet door middel van een getekend contract afgerond zijn, hebben zij mogelijk een bepaalde verwachtingswaarde, maar daarop worden, zo begrijpt het hof, geen bonussen afgerekend.
In de vordering sub D wordt onderscheid gemaakt tussen de misgelopen bonus inzake [klant 1] , en “overige misgelopen bonussen”. Uit de toelichting die [appellant] daarbij heeft gegeven blijkt dat het bij de “overige” misgelopen bonussen telkens gaat om bonussen welke niet verdiend zijn kunnen worden omdat de contracten om uiteenlopende redenen helemaal niet (tussen de klant en SAP) zijn gesloten.
Dat betekent dat een op dit verwijt gebaseerde vordering, eventueel, (enkel) zou kunnen bestaan in een vordering tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van het feit dat een overeenkomst waarvan zonder meer aangenomen mocht worden dat deze gesloten zou worden, als gevolg van een beleidswijziging, van fouten, of van andere omstandigheden welke in de risicosfeer van SAP waren gelegen, alsnog niet door ging.
SAP heeft daaromtrent verklaard dat die overeenkomsten uiteindelijk helemaal niet zijn gesloten.
heeft onvoldoende concrete informatie verschaft waaruit blijkt dat deze contracten naar alle (objectieve) verwachting gesloten hadden zullen worden. Zijn eigen verwachtingen dienaangaande zijn te speculatief om enige aanspraak op te kunnen baseren. Het hof laat deze buiten beschouwing. Voor bewijslevering is geen plaats, omdat daartoe onvoldoende concrete en voor bewijs vatbare feiten zijn gesteld.
In r.o. 5.3 heeft de kantonrechter geoordeeld dat een compensatie voor de financiële gevolgen van het ontslag geacht moet worden te zijn begrepen in de vergoeding welke bij de ontbindingsbeschikking van 7 april 2014 is toegekend. Deze overweging van de kantonrechter doet in elk geval opgeld voor die gevallen waarin als gevolg van het einde van de dienstbetrekking aan [appellant] elke mogelijkheid is ontnomen de lopende onderhandelingen tot een goed einde te brengen (en daarmee de bonussen te verdienen).
Dit levert een zelfstandige grond op waarom alle vorderingen ter zake van misgelopen bonussen, uitgezonderd die ter zake van [klant 1] , dienen te worden afgewezen. Voor zover grief 2 betrekking heeft op misgelopen bonussen als gevolg van het feit dat er helemaal geen contracten tot stand zijn gekomen faalt deze grief.
Enerzijds heeft hij zijn vordering opgesteld aldus dat deze inhoudt een vordering tot schadevergoeding welke geacht moet worden te zijn gegrond op een door SAP jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, althans op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, anderzijds wekken onderdelen van de grieven of de toelichting daarbij de indruk dat [appellant] zich ter onderbouwing van zijn vordering beroept op (nakoming van) contractuele verplichtingen van SAP jegens hem.
Feitelijk gaat het hierbij, gezien het hiervoor overwogene in 3.9.5. t/m 3.9.12., enkel nog om de eventuele aanspraak op een bonus in verband met de overeenkomst inzake [klant 1] , welke overeenkomst wèl – zij het later - tot stand is gekomen.
succesvolleverkoper. Daarin ligt – mede gelet op de aangehaalde “pechfactor” - geen verwijt of diskwalificatie besloten, maar het was zoals het was: erg succesvol was [appellant] niet.
En indien de met grief 6 bestreden passage van r.o. 5.5 aldus wordt gelezen dat [appellant] geen erg
succesvolleverkoper was, en dat het voor het voortbestaan van het bedrijf van groot belang was om de klantencontacten te laten onderhouden door verkopers die bewezen hebben contracten te kunnen afsluiten, dan is daarmee niets miszegd en leidt die nog steeds tot de slotsom dat SAP in de omstandigheden van het geval niet in strijd met de eisen van goed werkgeverschap heeft gehandeld door van [appellant] te verlangen dat deze zijn opportunity’s zou overdragen aan een collega. Grief 6 faalt mitsdien.
Hij legt echter niet uit op waarom deze kwestie van belang is in verband met enige door hem ingestelde vordering. Daarom gaat het hof voorbij aan grief 8.
4.De uitspraak
- de wettelijke verhoging over het bedrag groot € 783,92, aldus een bedrag groot € 391,96;
- de wettelijke rente over de tot een bedrag van € 142,11 toegewezen buitengerechtelijke kosten, vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis tot de dag der betaling;