(i) [Verweerster] is in november 1974 bij [eiseres] in dienst getreden.
(ii) In de periode van 15 mei 1995 tot 1 mei 1996 was [verweerster] arbeidsongeschikt.
(iii) Bij ter griffie van het kantongerecht te Wageningen ingekomen inleidend verzoekschrift dat zich bij de stukken van het geding bevindt, heeft [verweerster] op de voet van art. 7A:1639w (oud) BW de kantonrechter te Wageningen (verder: de kantonrechter) verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit verandering van de omstandigheden welke van dien aard zijn dat het dienstverband op korte termijn behoort te eindigen, onder toekenning van een vergoeding van ƒ 100.000,-- ter compensatie van loonderving en een vergoeding van ƒ 25.000,-- ter zake van immateriële schade. Aan haar verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat zij is bejegend op een wijze die volstrekt in strijd is met hetgeen van een goed werkgeefster verwacht mag worden (verzoekschrift onder 18).
(iv) De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 26 juni 1996 die zich eveneens bij de stukken van het geding bevindt, hetgeen [verweerster] aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, als volgt samengevat. [Verweerster] werd na een periode van arbeidsongeschiktheid van mei 1995 tot 1 maart 1996 geconfronteerd met een nieuwe directie. In het gesprek begin februari 1996 met de nieuwe directeur van [eiseres] is haar te kennen gegeven dat haar functie was opgeheven. Vervolgens heeft zij op 7 maart 1996 te horen gekregen dat een vacature zou bestaan op de afdeling verkoop buitendienst, waarvan de medewerkers haar graag zouden willen terugzien. Tegelijkertijd is haar daarbij te verstaan gegeven dat zij medewerking diende te verlenen aan de beëindiging van het dienstverband, indien zij weer ziek zou worden. Die voorwaarde is door haar als onaanvaardbaar van de hand gewezen en ook later tussen partijen gevoerde besprekingen hebben geen wijziging in dit standpunt kunnen brengen. Zij stelt zich op het standpunt dat door de onheuse wijze waarop zij is bejegend, de arbeidsverhouding onnodig ernstig is verstoord, hetgeen enkel en alleen aan [eiseres] is te wijten. Dat betekent, aldus [verweerster], dat aan haar de onder (iii) vermelde vergoedingen behoren te worden toegekend.
(v) In de onder (iv) vermelde beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontbindingsverzoek voor inwilliging vatbaar is, maar dat onvoldoende aanknopingspunten voorhanden zijn om daaraan een vergoeding te verbinden. De kantonrechter oordeelde dat voor een vergoeding als door [verweerster] verzocht geen billijkheidsgrond bestond. "In dat verband moet worden overwogen", aldus de kantonrechter, "dat [[eiseres]] voldoende heeft aangetoond dat voor het toekennen van een vergoeding geen ruimte bestaat. Hetgeen door [[verweerster]] in dit verband wordt gevraagd, gaat ook eerder in de richting van het begrip "punitive damages", waarvoor, los van de vraag of daarvoor naar geldend Nederlands recht een basis in de wet kan worden gevonden, art. 7A:1639w BW in ieder geval niet een grondslag biedt."
(vi) [Verweerster] heeft geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om haar verzoek in te trekken, zodat de arbeidsovereenkomst ingevolge de onder (iv) vermelde beschikking per 15 juli 1996 is ontbonden.
(vii) De onder 1 vermelde vordering van [verweerster] strekt tot veroordeling van [eiseres] tot dezelfde bedragen als onder (iii) vermeld. Aan haar vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [eiseres] zich jegens haar in het kader van haar ziekte en (voorgenomen) werkhervatting per 1 maart 1996 heeft gedragen in strijd met de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap (art. 7A:1638z (oud) BW) en dat [eiseres] dientengevolge gehouden is tot vergoeding van de schade die [verweerster] daardoor heeft geleden (conclusie van eis onder 4).
(viii) [Eiseres] heeft aangevoerd dat de door [verweerster] gevorderde vergoeding dezelfde is als de door haar bij haar verzoek tot ontbinding verzochte vergoeding. [verweerster] dient derhalve, aldus [eiseres], in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat sprake is van een verkapt hoger beroep van de ontbindingsbeschikking, tegen welke beschikking hoger beroep niet openstaat.
(ix) De Kantonrechter heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid verworpen, maar de vordering tot schadevergoeding afgewezen "waar ook na de behandeling van het ontbindingsverzoek niets nieuws naar voren is gebracht."
(x) De Rechtbank heeft het incidentele beroep van [eiseres], dat de ontvankelijkheid van [verweersters] vordering tot schadevergoeding betrof verworpen, en op het principale beroep van [verweerster] met vernietiging van de vonnissen van de Kantonrechter in zoverre, de onder 1 vermelde vordering van [verweerster] toegewezen.