ECLI:NL:GHSHE:2016:366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
20-000131-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale mensenhandel en de rol van de verdachte in het faciliteren van prostitutie in Duitsland

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, was eerder vrijgesproken van mensenhandel ten aanzien van slachtoffer 1, maar was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor mensenhandel ten aanzien van slachtoffer 2. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van slachtoffer 1, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen en heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, meermalen gepleegd, door slachtoffer 2 van Nederland naar Duitsland te vervoeren met het oogmerk haar in de prostitutie te brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, wetende dat slachtoffer 2 als prostituee werkte, haar meerdere keren naar Aken heeft gebracht en haar daar de gelegenheid heeft geboden om betaalde seksuele handelingen te verrichten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000131-15
Uitspraak : 4 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 januari 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-700636-14 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van zijn politieverhoor d.d. 7 november 2014 verblijvende aan de [adres in Nederland] en opgegeven als woonadres [adres in buitenland] ,
volgens opgaaf van zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 januari 2016 verblijvende in [buitenland 2] (nadere gegevens onbekend) en regelmatig terugkerende naar het voornoemde adres in [buitenland 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen (meermalen, althans eenmaal) plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en is hij ter zake van – kort gezegd – het meermalen (alleen) plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter ter zake van het – impliciet cumulatief ten laste gelegde – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen (meermalen, althans eenmaal) plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] .
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen.
Door de raadsman van verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 6 november 2014 in de gemeente Vaals, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 2] (telkens) heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een ander land (Duitsland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [naam verdachte] , zakelijk weergegeven [2] :
Ik ben ongeveer 1 week geleden vanuit Roemenië naar Nederland gekomen om mijn vriendin te ontmoeten. (p. 37)
Mijn vriendin heet [slachtoffer 2] . (p. 39)
Zij is met het vliegtuig gekomen. Ze is in België geland, volgens mij in (
het hof begrijpt:) Charleroi. (p. 42)
Ik heb haar opgehaald. Daarna zijn we naar Nederland gegaan. Ik weet dat ze als prostituee werkt aan de [adres] te Aken. Ik heb haar naar Aken gebracht, zodat ze in Aken kon gaan werken in de prostitutie. (p. 43)
Ongeveer twee à drie keer heb ik haar gehaald en gebracht. (p. 44)
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 6 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven [3] :
[voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: [achternaam verdachte]) heeft mij een vriendschapsverzoek gestuurd via facebook toen ik nog in Roemenië woonde. We spraken af bij mij in het dorp in Roemenië. Ik ben met het vliegtuig gereisd. Op 2 november 2014 ben ik geland in Charleroi. Ik ben opgehaald door [voornaam verdachte] . (p. 127)
We konden verblijven in Vaals. Sinds ik in Nederland ben heb ik als prostituee gewerkt; van 3 november tot vandaag 12.00 uur. Ik heb gewerkt aan de [adres] in Aken. Ik verrichtte daar seksuele handelingen voor geld. Per klant kreeg ik ongeveer 30 euro per 20 minuten. Mijn vriend, [voornaam verdachte] , bracht mij naar Aken om te werken. Ik werkte van 10.00 uur ’s morgens tot 23.00 uur ’s avonds. (p. 128)
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij meermalen in de periode van 1 november 2014 tot en met 6 november 2014 in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 2] , telkens heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een ander land (Duitsland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] , aangezien – kort gezegd – niet is bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] in een ander land
ertoe heeft gebrachtzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van betaalde seksuele handelingen.
Het hof overweegt ter zake als volgt.
Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu tot behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid voorop. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt tot uitvoering van een aantal mondiale en regionale verdragen en andere rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensenhandel. De strekking van het artikel en de daarin gebezigde begrippen dienen dan ook te worden uitgelegd in het licht van deze internationale rechtsinstrumenten.
In lijn met de internationale ontwikkelingen wordt in de Nederlandse rechtspraak een ruime uitleg gegeven aan het delict mensenhandel, aangezien er tussen staten overeenstemming over bestaat dat mensenhandel een ernstig probleem is dat leidt tot aantasting van mensenrechten en derhalve streng dient te worden aangepakt.
Omdat artikel 273f lid 1 onder 3° Sr nagenoeg gelijkluidend is aan artikel 250a lid 1 onder 2° Sr (oud) zijn ook de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 250a Sr (oud) en de rechtspraak met betrekking tot die bepaling nog altijd van belang voor de interpretatie van de huidige delictsomschrijving (Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, rov. 2.4.1).
Vooropgesteld zij dat om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde internationale mensenhandel te kunnen komen allereerst opzettelijk handelen is vereist. De daartoe in de delictsomschrijving opgenomen gedragingen zijn neutraal en feitelijk bedoeld en zij moeten naar het oordeel van het hof praktisch en niet eng worden uitgelegd.
De onderhavige tenlastelegging ziet voor wat betreft de gedraging op
het medenemen van een ander, in casu [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van het hof dient ‘medenemen’ te worden begrepen als ‘het met zich voeren van iemand’. Hierbij is niet van belang of die persoon heeft ingestemd met dit (grensoverschrijdend) vervoer en evenmin behoeft te blijken dat de wijze van medenemen zijn of haar keuzevrijheid heeft beperkt. Immers vereist lid 1 onder 3° niet dat – zoals ook de rechtbank heeft overwogen – sprake is geweest van enig dwangmiddel.
Op dit punt wijst het hof eveneens op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645):
‘Nederland is wel partij bij het Internationaal Verdrag van Genève van 1933. Ter
uitvoering daarvan is art. 250a, eerste lid, onderdeel 2°, Sr. tot stand gekomen.
Daarin is strafbaar gesteld degene die een persoon aanwerft, meeneemt of ontvoert
met het oogmerk die persoon in een ander land in de prostitutie te brengen. Het
bestanddeel dwang ontbreekt in deze bepaling. Het aanwerven van een persoon voor
prostitutie uit het buitenland (ook de EU) is dus strafbaar, ook al stemt de
aangeworven persoon daarmee in.’ (Kamerstukken II, 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 9).
Naar het oordeel van het hof geldt voornoemd uitgangspunt in gelijke zin voor het bestanddeel ‘medenemen’.
Vervolgens moet – om tot een bewezenverklaring te kunnen komen – dit medenemen door verdachte zijn geschied ‘
met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling’.
Het oogmerk van verdachte moet er aldus op zijn gericht dat [slachtoffer 2] zich in een ander land dan waar zij is meegenomen, beschikbaar stelde tot het verrichten van betaalde seksuele handelingen. Oftewel, verdachte moet met het medenemen van [slachtoffer 2] vanuit het ene land als doel dan wel als naaste doel hebben gehad haar te bewegen tot prostitutie in een ander land. Het daadwerkelijk gelegenheid bieden tot prostitutie in een ander land vormt een wezenlijk element van de gedragingen die de wetgever met de strafbaarheid van mensenhandel wil bestrijden.
Onder het ‘tot prostitutie brengen’ dient mede te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden
ongeacht de omstandigheden of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken was(vgl. HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999: AB9475, NJ 1999/701, rov. 3.3.5 en onder verwijzing hiernaar: HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:669, rov. 3.4).
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte begin 2014 met [slachtoffer 2] contact heeft gezocht en dat hij haar in Roemenië heeft ontmoet. Een week voor zijn verhoor op 7 november 2014 is verdachte vanuit Roemenië met de auto naar Nederland gereisd. Hij heeft [slachtoffer 2] op 2 november 2014 in Charleroi (België) met de auto van het vliegveld opgehaald en is toen samen met haar naar Vaals (Nederland) gegaan, waar zij verbleven. Vanaf 3 november 2014, aldus daags na haar aankomst in Nederland, werkte [slachtoffer 2] in de prostitutie in Aken (Duitsland). Zij werkte vanaf 10:00 uur in de ochtend tot 23:00 uur in de avond en maakte dus werkdagen van 13 uur. Verdachte wist dat [slachtoffer 2] als prostituee werkzaam was in Aken en hij heeft haar meerdere keren vanuit Vaals naar Aken gebracht en haar daar ook weer opgehaald,
zodatzij in de prostitutie kon gaan werken.
Het hof is van oordeel dat met het door verdachte in de auto vervoeren van [slachtoffer 2] (ophalen en wegbrengen) sprake van ‘medenemen’ in de zin van het onderhavige wetsartikel. Voorts blijkt uit de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen naar ’s hofs oordeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 2] in een ander land dan waar zij is meegenomen, te weten in Duitsland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. De verdachte heeft met het vervoeren van [slachtoffer 2] faciliterende activiteiten verricht waardoor hij [slachtoffer 2] telkens feitelijk de gelegenheid heeft geboden om in Aken – wetende dat zij aldaar werkzaam was in de prostitutie – betaalde seksuele handelingen te kunnen verrichten.
Het hof acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] – na haar te hebben opgehaald van het vliegveld in België – meermalen vanuit Nederland heeft medegenomen telkens met het oogmerk haar in Duitsland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid aanhef en onder 3° Sr. Hetgeen de raadsman ter zake heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mensenhandel, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het bijzonder heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheden dat sprake is van een misdrijf in de sfeer van de prostitutie, waarbij vaak sprake is van misstanden. [slachtoffer 2] maakte lange werkdagen van 13 uur, waartoe zij (minst genomen) gefaciliteerd werd door verdachte doordat hij haar ’s morgens vroeg naar haar werk bracht en haar ’s avonds laat weer ophaalde.
Anderzijds heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2015 in Nederland niet eerder voor het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld, terwijl bovendien sprake is van een relatief korte bewezen verklaarde pleegperiode.
Alles afwegende, acht het hof met de politierechter en de advocaat-generaal de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op het al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen (meermalen, althans eenmaal) plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] .
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 4 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.N. van der Spoel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna vermelde voetnoten wordt telkens verwezen naar het proces-verbaal van Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Limburg-Zuid, dossiernummer PL27YL/14-005138, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend te Heerlen op 26 november 2014 door opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee [verbalisant] , bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 144.
2.Dossierpagina’s 35 tot en met 45.
3.Dossierpagina’s 126 tot en met 131.